Intensieve veehouderij en bio-industrie
zijn betrekkelijk willekeurige begrippen. Mij is het bijvoorbeeld
een raadsel waarom ze wel bij kippen en varkens en niet
bij koeien worden gebruikt. Koeien betalen net zo goed
hun tol voor moderne productiemethoden. Voor de mensen
wordt dat misschien zichtbaar nu ook de koe uit de openbare
ruimte dreigt te verdwijnen.Koos van Zomeren schreef deze column
in de reeks 'de Levende Have' in het NRC van 19 juli 2003.
Momenteel wordt 10 procent van het Nederlandse melkvee
permanent binnen gehouden. Naar verwachting zal dat
in vijf jaar oplopen tot 30 procent. Hierbij zijn de
effecten van de nieuwe EU-landbouwpolitiek nog niet
eens meegenomen. Het inkomen van melkveehouders komt
zwaar onder druk te staan, de helft van hen zal financiële
verplichtingen niet meer kunnen nakomen.
Het parool: haal zo veel mogelijk melk uit zo weinig
mogelijk groen. Gevolg: straks zien we alleen nog maar
tractors grazen.
Jammer voor ons, jammer voor de koe. Zij hecht enorm
aan weiland. Iedereen die wel eens op een boerderij
is geweest weet dat, en het wordt bevestigd door gedragsonderzoek.
Je leert een dier dat een bepaald signaal wordt gevolgd
door een bepaalde beloning en je kijkt hoe het uiteindelijk
op dat signaal reageert. Voor koeien bestaat er geen
grotere beloning dan weidegang. Je geeft het signaal
'zo meteen gaan de deuren open' en ze raken opgewonden,
ze beginnen zich te verheugen.
Ik kom hierop omdat ik eindelijk tijd gevonden
heb voor een nota van Natuur en Milieu, Een eerlijke prijs
voor duurzaam voedsel.
Dit plan om de overgang naar een milieu- en diervriendelijker
productieproces te bevorderen, is in april gepresenteerd.
Bij die gelegenheid werd een forumdiscussie gehouden
en in dat forum zei Gerard Doornbos, voorzitter van
LT0-Nederland, wat hij zo'n beetje altijd zegt: "Er
wordt veel gesproken over verantwoord produceren, maar
weinig over verantwoord consumeren. Dat is meer
dan alleen maar goede dingen roepen en slechte dingen
kopen".
Je kunt deze uitlating lezen als een oproep tot een
onmiddellijke en totale boycot van producten uit de
intensieve veehouderij, en dan moet je het met Doornbos
eens zijn. Wie deze producten koopt, koopt dierenleed.
Maar je kunt deze uitlating ook lezen als een poging
om de verantwoordelijkheid voor het bestaan en voortbestaan
van de intensieve veehouderij op de consument te schuiven,
en dan speelt Doornbos een riskant spelletje. Je moet
je goed van je eigen positie vergewissen voordat je
een ander van hypocrisie beticht.
Als dit (de intensieve veehouderij) een immoreel bedrijf
is, en dat is het, dan is het immoreel voor alle betrokken
partijen: producenten, overheid, consumenten en detailhandel.
Ik zet ze niet toevallig in deze volgorde. In eerste
en laatste instantie zijn het toch de boeren
die hun vee houden zoals ze het houden. En ik zeg dat
met des te meer nadruk, omdat er ook boeren zijn die
voor een plaatsje in deze mallemolen bedanken en alternatieven
ontwikkelen.
De consument wordt intussen misleid door bestaande
prijsverschillen. De consument wordt, deels opzettelijk,
in verwarring gebracht door een woud van keurmerken.
De consument zal aannemen dat producten die legitiem
in de winkel liggen ook legitiem gekocht kunnen worden.
De consument zal bovendien aannemen dat hij de meest
elementaire beslissingen in het stemhokje neemt en niet
in de supermarkt, dat niet Albert Heijn maar het Binnenhof
het hart van onze democratie is.
Zeker, de consument zou zo onderhand beter kunnen weten,
maar dan nog blijft er een ding overeind
staan: hij heeft, als consument, maar een marginale
invloed op dierenwelzijn.
Zelfs in het meest rooskleurige scenario
wordt voor biologische en biologisch-dynamische producten
een marktaandeel van niet meer dan 10, hooguit 20 procent
voorspeld. Het gros van onze landbouwhuisdieren blijft
dus gekluisterd door de intensieve veehouderij.
Dit betekent dat een kleine verbetering in de intensieve
veehouderij per saldo meer dierenwelzijn kan opleveren
dan een procentje meer of minder biologisch.
Dit betekent ook dat 'biologisch' zich tegen
het dierenwelzijn keert wanneer het bestaan van een
alternatief wordt aangegrepen om verbeteringen in de
intensieve veehouderij achterwege te laten. Met wat
argwaan kun je ook dit uit bovengenoemde uitlating
van Gerard Doornbos lezen.
Goed, die nota van Natuur en Milieu. Eerlijke prijzen,
dat is iets anders dan lage prijzen.
Lage prijzen vormen de basis van de intensieve veehouderij.
Maar de prijzen kunnen zo laag zijn omdat een deel van
de kosten wordt afgewenteld. Wat dieren inleveren aan
welzijn, wat natuur, milieu en landschap verliezen aan
kwaliteit, wat de belastingbetaler moet ophoesten bij
een uitbraak van vogelpest - het wordt niet verdisconteerd.
Natuur en Milieu wil nu iets rechtzetten: een heffing
van 3 procent op de winkelprijzen van vlees en zuivel
en van 10 procent op eieren. Over een periode van vijf
jaar genomen zou deze maatregel 273 miljoen euro opbrengen.
Uit dit fonds kan schade worden hersteld die door de
intensieve veehouderij is aangericht. En de koe blijft
in de wei!
Ik zeg dit in één alinea, maar zo'n nota
beslaat 46 pagina's en veel minder kan het ook niet
zijn. Naast morele en economische zijn er vooral juridische
implicaties. De Mededingingswet doet, met de beste bedoelingen
uiteraard, erg moeilijk over prijsafspraken, en buiten
Nederland heb je Europa en buiten Europa heb je de wereldhandelsorganisatie
WTO. De wereldhandel met zijn dictatoriale liberalisaties
heeft van dierenwelzijn een wereldzaak gemaakt.
Het plan van Natuur en Milieu vraagt om een actieve
overheid. De instelling van zo'n heffing, de besteding
van gelden uit zo'n fonds, het zijn politieke beslissingen.
Tegelijkertijd wekt de overheid zelf de indruk zich
het liefst helemaal uit dit wespennest te willen terugtrekken.
In een recente brief aan de Tweede Kamer beperkt minister
Veerman zich vooralsnog tot de vaststelling dat het
zo niet kan doorgaan met de intensieve veehouderij.
Hoe het dan wel moet hoopt hij van de sector te vernemen.
Dit najaar wordt daartoe een maatschappelijk debat georganiseerd.
Dat de overheid opkijkt tegen het volgende
geval van varkens-, runder- of vogelpest en minder op
de voorgrond wil treden bij barbaarse ruimingspraktijken,
valt te begrijpen. Dat de overheid haar goeie geld niet
meer wil besteden aan de controle op de naleving van regels
waarmee toch massaal de hand wordt gelicht, is een veeg
teken. Dat de overheid geen normen meer zou willen stellen
aan het houden van vee, is ondenkbaar. Want wie moet dat
dan doen?
De overheid erkent deze verantwoordelijkheid ook wel.
Zij stelt normen aan het houden van vee. Voor de betrokken
dieren is dit echter niet genoeg. De normen liggen te
laag en er wordt, zoals gezegd, massaal de hand mee
gelicht.
"De intensieve veehouderij in ons land dankt zijn
ontstaan aan een aantal concurrentievoordelen'', schrijft
de minister in zijn brief, en dan gaat het over veevoeders,
infrastructuur, vakkennis en ondernemingslust. Hij heeft
het niet over de inschikkelijkheid van de dieren. Natuurlijk,
dat is ook geen specifiek Nederlands gegeven, maar het
moet in dit verband toch genoemd worden.
In de natuurlijke context is het aanpassingsvermogen
van dieren een schitterend, creatief overlevingsmechanisme.
In onze maatschappelijke context verkeert het echter
maar al te makkelijk in zijn tegendeel. Hier is het
eerder een doem. Hier betekent aanpassing geen overwinning
meer, maar een zich eindeloos voortslepende nederlaag.
De koeien die permanent binnen worden gehouden, zullen
ongetwijfeld volop melk produceren. Boeren zeggen dan
wat ze zo'n beetje altijd zeggen: als ze het niet goed
hadden, zouden ze niet presteren. Maar die koeien: moeten
we dan per se doodgaan om te bewijzen dat we ongelukkig
zijn?