Hoe denkt een intensieve veehouder over zijn toekomst?
De toekomst van de Nederlandse
intensieve veehouder staat onder druk.
Door de vrije markt is de concurrentie
uit het buitenland moordend. Hoe denkt
de Nederlandse intensieve veehouder
in dat kader over zijn eigen toekomst?
Is de veehouder vrije ondernemer en
moet hij daarom alle risico's nemen? Onderstaande opsomming is een verslag
van geluiden te horen uit de sector
zelf en wordt uiteraard niet door Animal
Freedom onderschreven.
Een bio-industrieel
is een ondernemer
De agrarische sector van varkens-
en kippenhouders denkt primair economisch,
andere zaken zijn alleen interessant
als zij helpen de omzet of de winst
te vergroten of de kostprijs te
verlagen.
Productie verplaatst zich razendsnel
over Europa wanneer economische
omstandigheden dat aantrekkelijk
maken, met name in de kippensector.
De sector wil meewerken aan informatie
op het etiket of herkomst en verwerking van vlees,
en ook wat betreft welzijnsscores.
Men is trots op het eigen product
en overtuigd dat de bedrijfsvoering beter is dan die in het buitenland.
Export dwingt om strenge kwaliteitseisen
(tbv voedselveiligheid) te stellen.
In de Noordelijke regio is de
kritische massa (te) laag (er zijn
weinig intensieve veehouders), daardoor
trekt de verwerkende sector weg
en zijn er onvoldoende veeartsen.
De sector wil best rekening houden
met dierenwelzijn, mits deze investering
niet drukt op de kostprijs of tenzij
wordt gecompenseerd in de opbrengst.
Consumenten hebben weliswaar macht,
maar gebruiken deze niet en meten
met twee maten. Zij beweren tegen
de intensieve veehouderij te zijn,
maar kopen toch haar goedkope producten.
De sector is volgens de boeren
in Noord-Nederland grondgebonden:
voer wordt lokaal geproduceerd (inclusief
bedrijfsafval) en mest in de directe
omgeving afgezet. Boeren in Gelderland,
Brabant en Limburg (die in concentratiegebieden
van de bio-industrie zitten) zijn minder
vaak grondgebonden, maar hebben
een prima aanvoer van veevoer uit
het buitenland. Hun mest wordt zonodig
elders in het land uitgereden.
Voor varkens is er aldus een kringloop
voor 8
miljoen varkens, waarvan de
producten in Nederland en Duitsland
kunnen worden afgezet.
Import van goedkoop geproduceerd
vlees uit het buitenland vindt de
sector geen ramp, zolang er voldoende
afzet is van de eigen productie,
waar ook ter wereld.
Kostprijs van het vlees en de
eieren zijn gerelateerd aan de infrastructuur
van de regio. Voor veevoeder-
en veetransportbedrijven is het
economisch aantrekkelijk dat bio-industrie
is geconcentreerd. De kans op grote uitbraken
van dierziekten is navenant.
Regelgeving
Nederland moet niet voorop lopen
met strengere regelgeving ten opzichte
van het buitenland. Dat is geen
eerlijke concurrentie.
Het ruimtelijke ordeningsbeleid
staat uitbreiding van de intensieve
veehouderij in de weg: de vergunningen
stellen te hoge eisen.
De sector wil (net als de CDA
minister) minder regels in ruil
voor meer verantwoordelijkheid.
"Minder regels" moet
natuurlijk wel kostprijs verlagend
werken. Onder deze voorwaarden wil
hij wel meer bedrijfsrisico nemen.
Bemonstering en weging van mest
dwingt afnemers en aanbieders van
mest om mesttransporteurs in te
zetten, ook als de afstand minimaal
is (men buren is). Dit soort regels
kosten geld en zou men graag kwijt
willen.
De sector zou best tuchtrecht
willen instellen om zelf dissidenten
die het imago van de sector schaden te beteugelen
en aan te pakken.
De toekomst
Stopt de ondernemer met zijn
slecht renderend bedrijf door schuldsanering
aan aan te vragen of het op faillissement
aan te laten komen, dan zijn er
weinig kansen om verder te gaan
in de agrarische sector of te blijven
wonen op het bedrijf.
De hoop is gevestigd op de vlees-
en zuivelverwerkende sector. Met
deze sector worden de afnamecontracten
gesloten. Zij en niet de supermarken
bepalen de prijs en de omzet. De
grote onzekere factor is de inkoper
van de supermarkten die op zijn
beurt weer inkoopt bij de verwerkende
sector. Deze inkoper kan wereldwijd
inkopen.
Men kijkt nauwlettend naar collega"s:
wie redt het en wie niet? Iedereen
die er mee stopt is een wegvallende
concurrent. Aan de andere kant heeft
men elkaar nodig om "kritische
massa" te maken.
De sector wil doorgaan op de oude
voet (kwantiteit i.p.v. kwaliteit)
maar met minder strenge regels.
Tot zover de sector
van intensieve veehouders.
De intensieve veehouder (net als
de rest van de keten, overigens) stuurt
aan op handhaving van de status
quo en schuift (kort samengevat) een
deel van zijn verantwoordelijkheid naar de consument onder het motto
"de klant vraagt en wij leveren".
Het gaat wel om geld verdienen, maar
omdat er in het verleden zwaar
is geïnvesteerd, probeert
men in mindere tijden (wanneer het
inkomen zwaar negatief is) het zo
lang mogelijk uit te zingen.
De sector neemt onder de voorwaarde
dat men haar exportpositie blijft
steunen willens en wetens het risico
om door het buitenland weggeconcurreerd
te gaan worden. Zal de samenleving
hen in de toekomst dan nog financieel
willen steunen, beseffende dat de export van
vlees en zuivel de steunpilaar is
onder de bio-industrie? Doet de samenleving
dat niet, dan scheelt haar dat veel
geld, immers failliet gaan is bedrijfsrisico
voor een sector die haar oren toch
al niet laat hangen naar protesten
uit de samenleving.
Wie meer wil weten over de spraakverwarring
die deze manier van denken oplevert
met de overheid en de consument, klikt hier.
Maatschappelijk debat over de toekomst van de bio-industrie
De minister van Landbouw heeft voor najaar
2003 een brede maatschappelijke discussie
georganiseerd over de toekomst van de intensieve
veehouderij (bio-industrie). In dat kader
heeft hij een zevental dilemma's geformuleerd
en de betrokken partijen (o.a. dierenbescherming,
boeren, bedrijfsleven, politiek) gevraagd
daarover te discussiëren en oplossingen
te formuleren.
Zie ook het interview met Veerman in het
2003 oktobernummer van Milieudefensie.
In Trouw van 10-10-2003: "Minister
Veerman moet de boerenziel masseren".
De minister wil minder dieren in de veeteelt,
de productie geheel maatschappelijk verantwoord
maken en alleen produceren voor de West-Europese
regio met een straal van 500 kilometer rondom
Utrecht. Veermans speelruimte om dat te
bereiken is echter klein. Geld om de onvermijdelijke
saneringen te betalen is er niet. En de
voedselketen dwingen wil hij niet. Het houdt
op bij een moreel appèl en het masseren
van de zielen.