Door Maarten de Zeeuw.
Uit vele discussies is bekend dat milieuproblemen op
diverse manieren kunnen worden aangepakt: door verboden,
quotaregelingen, belastingmaatregelen of zelfregulering.
Verboden (moeten) worden toegepast als iets dermate
immoreel of gevaarlijk is dat compromissen onwenselijk
zijn. Als voorbeeld kan worden gedacht aan het voor
de lol of om de verveling te verdrijven doden of levensgevaarlijk
verwonden van vissen, of (buiten Nederland) stierengevechten.
De andere maatregelen, waaronder belastingmaatregelen,
hebben een minder radicaal karakter en zijn meer geschikt
voor situaties waarin verschillende overwegingen in
enigszins redelijke proportie tegenover elkaar staan.
Gedacht kan worden aan maatregelen m.b.t. de omstandigheden
waaronder dieren gehouden worden, waarbij het belang
van de boeren moet worden meegewogen.
Belastingmaatregelen moeten overigens wel praktisch
uitvoerbaar zijn, maar dat geldt eveneens voor verbodsbepalingen
en quotaregelingen. Van belang is bijvoorbeeld dat EU-lidstaten
nog steeds bevoegd zijn accijnzen te heffen op andere
producten dan minerale oliën, alcohol en alcoholhoudende
dranken en tabaksproducten, maar dat die belastingen
niet mogen leiden tot grensprocedures.
Veel zaken moeten
dus bij voorkeur worden aangepakt op EU-niveau.
Opmerkelijk is dat op het terrein van het dierenwelzijn
belastingmaatregelen zo zelden worden voorgesteld. Zo
gaan Willem Vermeend (staatssecretaris voor belastingpolitiek)
en Jacob van der Vaart in hun boek Greening Taxes
the Dutch Model (Kluwer, Deventer, 1998) uitvoerig in
op belastingmaatregelen ten behoeve van het milieu,
maar wijden geen woord aan dierenwelzijn. Toch kunnen
ook op dit terrein belastingmaatregelen overwogen worden.
Voorbeelden volgen zo dadelijk.
Volgens de economische theorie kunnen voor accijnzen
(ook wel bijzondere gebruiksbelastingen genoemd) drie
mogelijke argumenten worden aangevoerd. Het eerste argument,
het binnenhalen van extra overheidsgeld door belasting
op producten waarnaar de vraag niet prijsgevoelig is,
laten we hier verder rusten, want de overheid moet financieel
niet afhankelijk worden van dubieuze zaken.
Ten tweede kan worden geprobeerd inkomenspolitiek te
bedrijven door luxeproducten te belasten. Zo werd volgens
de OESO [Taxation in OECD Countries, 1991; helaas zijn
er geen recentere uitgaven] per 1 januari 1991 bont
extra belast in Australië, België, Frankrijk,
Griekenland, Italië, Portugal, Spanje en Turkije.
In 1975 belastte Korea bont zelfs met 200%. Cosmetica,
waarvoor in het buitenland nog vaak dierproeven worden
gedaan, werden volgens dezelfde bron (soms) extra belast
in België, Denemarken, Frankrijk, Griekenland,
IJsland, Ierland, Italië, Noorwegen, Portugal,
Zweden en Turkije. Het inkomenspolitieke argument is
echter niet van toepassing op (producten van) vlees,
leer of wol, die in verhouding evenveel worden gebruikt
door de lagere inkomensgroepen.
Het derde en meest relevante argument is het optreden
van "externe effecten", wanneer de prijzen
die individuele producenten en consumenten ontvangen
en betalen geen recht doen aan de voor- en nadelen van
productie en consumptie voor de samenleving als geheel.
Belastingheffing kan er voor zorgen dat negatieve externe
effecten worden "ge?nternaliseerd", zodat
producenten en consumenten de schade (bijv. voor het
welzijn van dieren) die hun gedrag teweegbrengt in hun
portemonnee voelen en op grond daarvan hun gedrag matigen.
De volgende belastingmaatregelen zouden het voorwerp
van serieuze discussie moeten zijn.
- In Nederland geldt voor een aantal producten (zoals
voedsel en dus ook vlees) niet het standaard-BTW-tarief
van 17,5%, maar het lage tarief van 6%. Dit is een
impliciete subsidie. In elk geval zou de BTW op toegangsbewijzen
voor dierengevangenissen (dierentuinen en circussen)
moeten worden verhoogd van het lage tarief naar het
standaardtarief. Dat nog los van wat met de expliciete
subsidies aan deze instellingen moet gebeuren.
- Er wordt een accijns ingesteld op veehouderijproducten
(vlees, eieren, melk), waarbij echter producten met
een scharrelkeurmerk (die op dit moment nog duurder
zijn) zijn vrijgesteld. Op deze wijze wordt het kostenverschil
tussen bioindustrie- en scharrelproducten overbrugd
of zelfs meer dan dat. Om het CDA, de boerenpartij
bij uitstek, te paaien noemen we het de Sint Franciscus
Accijns. Een belasting compenseert deels het marktverstorende
effect van de EU-landbouw-subsidies (overproductie).
Frankrijk heeft een vleesaccijnsje dat in 1996 0.01%
van alle overheidsontvangsten opbracht. Een complicatie
is het feit dat veehouderijproducten worden ge?mporteerd
uit landen waar (nog) geen keurmerken zijn ingeburgerd,
om te beginnen de EU-partners. Als de hele EU dit
beleid overneemt kunnen er consequenties zijn in het
kader van het wereldhandelsoverleg (non-tariff barriers).
- Huisdieren kunnen op twee manieren worden belast:
eenmaal bij aanschaf via de dierenhandel, of jaarlijks
door een terugkerende heffing zoals nu al de hondenbelasting.
Het laatste heeft twee nadelen. Effectieve controle
op het bezit van honden is nog mogelijk maar op goudvissen
en knaagdieren nauwelijks. Verder zou invoering (of,
bij honden, drastische verhoging) van een jaarlijkse
belasting op bezit van een dier "bestaande gevallen"
(mensen die al een hond hebben op het moment van invoering
van de maatregel) treffen en plotseling op kosten
jagen. Het nadeel van het alternatief, een accijns
opgelegd aan de handel in dieren, is dat dieren die
in het huishouden van de consument geboren worden
of door hemzelf gevangen worden door de mazen van
de belasting glippen. Daar staan diverse voordelen
tegenover. Met name honden zorgen, door 's nachts
te blaffen, overal te schijten, zich in een hondsdolle
bui in het paard van mijn melkboer vast te bijten,
of kranten- en postbezorgers en poezen achterna te
zitten, voor allerlei "externe effecten".
Volgens Panorama wordt per jaar één
Nederlander door een hond doodgebeten, en zo'n
50.000 moeten er per jaar voor hondenbeten naar het
ziekenhuis. Een complementaire accijns op dierbenodigdheden
(voer, kooien enz.) is veel te controle-intensief
en zal niet gaan werken.
- Nog een accijns: de VS belasten benodigdheden voor
sportvissers maar ook vuurwapens (de belangrijkste
benodigdheden voor de jacht) tegen 10% van de productieprijs.
- Via de vennootschapsbelasting zouden boeren die
overstappen op een diervriendelijker manier van produceren
en daarvoor moeten investeren hun investeringen vervroegd
moeten kunnen afschrijven. Een idee dat ook boeren
zal kunnen enthousiasmeren. Belastingspecialisten
zijn overigens niet dol op dit soort uitzonderingsbepalingen
en potentiële mazen, want hoe gecompliceerder
het belastingstelsel, hoe groter het potentiële
misbruik. Selectieve investeringsfaciliteiten zijn
sinds de jaren 90 uit de mode, maar als tijdelijke
regeling (het verbod op legbatterijen nadert) moet
het overwogen worden.
- Visvergunningen zijn strikt genomen geen belasting
maar een gebruikersvergoeding en gelden als "bijdrage
in de kosten van de overheid om het water bevisbaar
te houden", in 2000 17,50 per jaar. Dus
wordt geen rekening gehouden met het welzijn van de
dieren. Conform de leer van het mindere kwaad en de
kunst van het politiek haalbare, zou ook hier, vooruitlopend
op een algeheel verbod, een forse tariefsverhoging
moeten worden overwogen. Hetzelfde geldt voor jachtvergunningen.
|