Huilende hobbyboeren, koeien in grijpers, varkens die massaal worden afgeslacht - zo langzamerhand valt er wel wat uit te leggen aan de leus "Vlees mevrouw, u weet wel waarom".
Zes denkers van naam vertellen waarom dieren mensenrechten moeten krijgen en we allemaal vegetariër moeten worden -
of waarom dat juist helemaal niets zal helpen.
Geschreven door Thijs Broer, Vrij Nederland, 7 juni 2003, nr 23.
Hij interviewde Peter Singer, dierenbeschermer van wereldfaam; Roger Scruton, de Britse denker die de vossenjacht verdedigde; Paola Cavalieri, de Italiaanse ethica die de dieren mensenrechten wil toekennen; Eugen Drewermann, de Duitse theoloog die een nieuwe, ecologische theologie bepleit; Paul Cliteur, rechtsfilosoof en parmantig pleitbezorger van dierenrechten, en Koos van Zomeren, de tegendraadse schrijver en natuurvorser.
De gruwelijke gevolgen van de vogelpest leken in Nederland pas werkelijk door te dringen toen het ministerie van Landbouw besloot dat ook alle hobbykippen moeten worden vergast.
Vooral het ambtelijke verzoek of de eigenaren hun pluimvee maar in kratten aan de kant aan de weg wilden klaarzetten, zorgde voor verbijstering.
En niet alleen bij de houders zelf.
"Dat de overheid, in het kader van haar nietsontziende moordzucht ons, na de dood van miljoenen varkens en honderdduizenden
koeien en schapen nu ook met de weergaloze kippenholocaust heeft verrast was te voorzien" schreef Maarten "t Hart trillend van woede in NRC Handelsblad.
"Maar dat men daarbij de maatregel uitvaardigt dat je je pluimvee levend in kratten aan de kant van de weg moet zetten, zodat een en ander gemakkelijk opgehaald en vernietigd kan worden - ik kon het aanvankelijk nauwelijks geloven".
Op dat moment was het vergassen van miljoenen kippen
uit de bio-industrie al weken aan de gang. Opeens bleek
weer wat voor weerzinwekkend bedrijf in stilte in stand
wordt gehouden door veehouderij, overheid en consument.
Achter de gruweltaferelen van de ruimingen -vergassing,
stapels kippenlijken, huilende boeren- doemden
oude spookbeelden op die met het boerenbedrijf niets
te maken horen te hebben. "Holocaust" schreef
Maarten "t Hart in zijn razernij, en "Veermans
gewillige beulen". De bio-industrie is veel vaker
vergeleken met de vernietigingskampen. Ook Robert Long,
eertijds ambassadeur van Varkens in Nood, gebruikt de
vergelijking.
In The lives of Animals, het verontrustende boek J.M. Coetzee,
beschrijft een van de hoofdpersonen de stelselmatige
moord op de dieren als elke dag een nieuwe holocaust,
waarvoor niemand zich verantwoordelijk voelt. "Ogenschijnlijk
beweeg ik me volkomen ontspannen onder de mensen, ga
ik volkomen normaal met ze om. Is het mogelijk, vraag
ik me af, dat ze allemaal betrokken zijn bij een misdaad
van verbijsterende omvang"?
Iets van die wanhoop is ook nu te voelen. Bij iedere
epidemie, van varkens- tot vogelpest, van BSE tot MKZ,
wordt luid geroepen dat de gelegenheid moet worden aangegrepen
om een einde te maken aan de bio-industrie. Zo ook deze
keer. Maar straks staan de stallen weer vol, worden
de failliete boedels opgekocht door de grootste bedrijven
en hervat de industrie haar machinale slachtpartij.
Is het inderdaad een misdaad van verbijsterende omvang
die zich onder onze ogen voltrekt? Hoe is het zover
gekomen? En hoe is het tij te keren?
Terwijl de ruimingen werden voortgezet, ging ik te rade
bij de Australische filosoof Peter Singer, dierenbeschermer
van wereldfaam, en Roger Scruton, de Britse denker die
de vossenjacht verdedigde. Ik sprak met Paola Cavalieri,
de Italiaanse ethica die de dieren mensenrechten wil
toekennen, en met Eugen Drewermann, de Duitse theoloog
die een nieuwe, ecologische theologie bepleit. En tenslotte
ontmoette ik Paul Cliteur, rechtsfilosoof en parmantig
pleitbezorger van dierenrechten, en Koos van Zomeren,
de tegendraadse schrijver en natuurvorser, die van mooie
woorden niets moet hebben.
Hoe nu verder? Vroeg ik ze. Hoe komt er een einde aan
de bio-industrie? Moeten we helemaal geen vlees meer
eten? Moeten we mensenrechten toekennen aan de dieren?
Of is er een weg terug naar traditionele verbanden,
waarin mens en dier tot een gelukkiger bestemming
kunnen komen?
Dertig jaar geleden publiceerde de Australische filosoof Peter Singer zijn beroemd geworden
essay "Animal Liberation". Daarin betoogt
hij dat ook dieren kunnen lijden, en dus belangen hebben
die we niet mogen negeren met het argument dat ze niet
tot onze soort behoren. De intellectuele vermogens van
de mens mogen evenmin een argument zijn om dieren als
inferieure wezens te behandelen, stelt hij: sommige
mensen met geestelijke handicaps, en ook kleine kinderen,
hebben minder intellectuele vermogens dan sommige dieren.
Het feit dat we niettemin dieren voor proeven gebruiken,
dat we dieren opsluiten en ze afslachten om ze op te
eten, veroordeelde hij als "speciësisme",
als bevooroordeeld handelen door de dominante menselijke
soort.
De publicatie van het essay wordt wel beschouwd als
het begin van de dierenrechtenbeweging. "Sinds
die tijd", zegt Singer vanuit Princeton, waar
hij doceert, "is er een grote verschuiving opgetreden
in de publieke opinie in de richting van een groenere,
diervriendelijker houding. Langzamerhand is in bredere
kring geaccepteerd dat dieren niet alleen gebruiksvoorwerpen
zijn, dat we op een ethische manier met ze om moeten
gaan.
Er is veel meer aandacht gekomen voor het welzijn van
dieren in het boerenbedrijf. Mensen zijn zich ook gaan
afvragen hoe noodzakelijk proefdieren zijn. En het vegetarisme
heeft terrein gewonnen, vegetariërs worden niet
langer als zonderlingen beschouwd. Op veel verschillende
terreinen zijn mensen de ethiek van vroegere praktijken
ter discussie gaan stellen. "Maar het is een langzaam
proces", constateert hij. "Ik zou willen
dat het sneller ging".
Singer is een groot voorstander van praktische maatregelen,
stap voor stap. Maar in zijn kielzog heeft de dierenrechtenbeweging
zich ontwikkeld tot een wijdvertakte beweging met alle
uitersten, van bescheiden betrokkenheid tot fanatiek
activisme.
Ook in intellectuele kring heeft het pleidooi
voor dierenrechten de afgelopen jaren een hoge vlucht
genomen. Een van de belangrijkste voortrekkers in het
debat is de Italiaanse ethica Paola Cavalieri.
Een paar jaar geleden publiceerde zij The
Animal Question: Why Non-human Animals Deserve Human Rights, een geruchtmakende pleidooi voor het toekennen van mensenrechten
aan "niet-menselijke dieren".
"Als we geloven in mensenrechten" zegt Paola Cavalieri
vanuit Milaan, "moeten we ze ook van toepassing
verklaren op dieren. Volgens de mensenrechten doctrine
mogen we geen onderscheid maken naar ras of sekse. Dat
betekent dat we geen onderscheid mogen maken op grond
van biologische eigenschappen. Het lidmaatschap van een
diersoort is onmiskenbaar een biologische karakteristiek.
Dus als we consistent willen zijn, moeten we de meest
basale mensenrechten van toepassing verklaren op de meeste
dieren".
Traditioneel wordt het onderscheid tussen mens en dier
mede verdedigd met de verwijzing naar de rationaliteit
van de mens, iets waarover dieren niet zouden beschikken.
Maar ook dat argument gaat niet op, zegt Cavalieri. "Volgens
de doctrine van de mensenrechten is rationaliteit juist
uitgesloten als grond voor onderscheid. We kennen mensenrechten
toe aan alle menselijke wezens, of ze nu Einstein zijn
of geestelijk gehandicapt, of ze nu volwassen zijn of
nog een kind. Superieure cognitieve kenmerken, zoals dat
heet, mogen moreel geen verschil maken".
Ieder wezen met bewustzijn heeft voorwaarden nodig om
zijn doelen te bereiken, stelt ze: vrijheid om te handelen,
welzijn en leven. "Deze drie belangen staan in het
centrum van de doctrine van de universele verklaring van
de rechten van de mens. Daar liggen de uitgangspunten
al in besloten voor een uitbreiding van de mensenrechten
naar de meeste dieren".
Een volgende stap zou volgens Cavalieri moeten zijn dat
dieren niet langer eigendom van mensen kunnen zijn. Dat
betekent dat dieren niet langer gebruikt mogen worden
voor wetenschappelijk onderzoek, en dat ze niet meer gefokt
en geslacht mogen worden voor voedsel. "Aan de wortel
van de ethiek ligt de gouden regel: behandel anderen zoals
je wilt dat ze jou behandelen. Het is een kwestie van
consequent zijn. Als we vrijheid en welzijn willen, en
niet door anderen gedood willen worden, kunnen we dat
vergelijkbare wezens niet onthouden. Dat is de kern".
Geen dierproeven dus, want als we geestelijk gehandicapte
mensen met minder intellectuele en emotionele vermogens
dan muizen daar niet voor willen gebruiken, mogen we dat
met muizen zeker niet doen. Bovendien zouden we, als we
correct redeneren, allemaal vegetariër moeten zijn,
vindt Cavalieri. "Als we alle uitbuiting van dieren
afschaffen, hebben we geen andere mogelijkheid. Maar dat
is een persoonlijke keuze, die een stuk minder belangrijk
is dan de institutionele verandering die ons doel zou
moeten zijn".
Cavalieri is ervan overtuigd dat morele vooruitgang hand
in hand gaat met het streven naar gelijkheid en dat rechten
voor dieren daarvan een belangrijk onderdeel uitmaken.
"De beste argumenten pleiten voor uitbreiding van
de gelijkheid, ook voor dieren. Vanuit theoretisch perspectief
is de strijd dan ook al gewonnen, ondanks wat filosofisch
verzet. Het grootste probleem is de maatschappelijke weerstand,
gemakzuchtige ethiek, egoïsme, en de belangen die
gemoeid zijn bij de uitbuiting van dieren".
In Nederland vindt de dierenrechtenbeweging een warm
pleitbezorger in Paul Cliteur, rechtsfilosoof
in Leiden en oud-ambassadeur van Varkens
in Nood. Cliteur maakt zich sinds zijn oratie in
1995 zelfs sterk voor een universele verklaring van
de rechten van het dier, en een bijbehorend internationaal
gerechtshof om op de naleving toe te zien.
"Sinds Darwin zijn we steeds meer het dierlijke
in de mens gaan zien". Zegt Cliteur, gezeten in
zijn Leidse werkkamer, "maar ook het menselijke
in het dier. Dat is iets van de laatste decennia, en
het wordt nu serieus onderbouwd. Het toekennen van morele
rechten aan dieren is de volgende grote morele stap
voorwaarts".
Groepen zijn erbij gebaat dat hun belangen vastgelegd
worden in het recht, meent Cliteur, en dat geldt ook
voor dieren. "Kijk bijvoorbeeld naar de Civil
Rights Movement in Amerika. Niet alleen de ethiek heeft
bewerkstelligd dat zwarte mensen ook rechten kregen,
maar ook het feit dat mensen rechten kregen en dat men
toen discriminatie als iets verwerpelijks is gaan zien.
Dat is de magie van het recht: dat het onze zedelijke
beoordeling kan beïnvloeden". Cliteur vindt
dat er daadwerkelijk een internationaal gerechtshof
voor dierenrechten moet komen. "Dat is nodig omdat
gewone rechtbanken er geen aandacht aan besteden. Op
dit moment worden allerlei vormen van dierenmishandeling
gelaten voor wat ze zijn. Kennelijk is de tijd er niet
rijp voor. Kennelijk worden dierenrechten nog geassocieerd
met oude dametjes en gekke filosofen. Dat moet natuurlijk
veranderen".
In veel opzichten is de mens superieur aan het dier,
zegt Cliteur, "maar dat betekent nog niet dat
we de dieren als rechteloos mogen beschouwen. In zekere
zin waren de Grieken ook superieur aan de slaven die
ze onderdrukten. We blijven natuurlijk altijd de morele
politie van het universum. We zijn wezens die begiftigd
zijn met moreel besef, en hebben daarom een verantwoordelijkheid
in de wereld". Het is denkbaar, zegt Cliteur,
dat het moreel verantwoord kan zijn een mens te doden
als daar een groot aantal dieren mee gered kan worden.
"Stel nou dat je door het vermoorden van een mens
miljoenen dieren kunt redden, dan is dat verantwoord?
Ja, dat is denkbaar. Daar sta ik achter. De fout van
Volkert van der G. is dat hij heeft gedacht dat hij
door Fortuyn te vermoorden, enige verbetering zou brengen
in het lot van dieren. Dat was geen principiële
fout, maar een strategische".
Dat veel mensen nog niet bereid zijn om over dierenrechten
na te denken, wijt Cliteur aan geestelijke luiheid.
"Het is vaak onbekendheid met de materie en onwil
om erover na te denken". Cliteur heeft zijn hoop
gevestigd op het feit dat Darwin de kloof tussen mens
en dier heeft geslecht. "Dat zal op een gegeven
moment ons denken over ethiek ingrijpend veranderen,
al zou dat lang kunnen duren. De mensheid lijkt wel
een kind met ontwikkelingsstoornis. Je ziet toch zo
dat de slavernij niet in overeenstemming is met het
evangelie? Zo is het met veel dingen. Het idee van de
mensheid zelf is nog jong. In het licht van dat soort
gegevens denk ik: het is een kwestie van tijd".
Onderwijl laat Cliteur zich niet uit het veld slaan
door de dooddoeners van mede-VVD"ers. "Veelgehoord
argument, vooral bij de VVD is: als je de bio-industrie
hier verbiedt, gaan die fokkerijen naar het buitenland
en daar is het nog veel erger. Dan kunnen we het beter
hier doen. Dan zeg ik: er is ook kinderarbeid in het
buitenland. Gaan we dat hier ook doen? Sommige dingen
zijn gewoon verkeerd. Het zijn heel grote, moeizame
processen, maar we moeten er toch maar mee beginnen.
We maken allemaal vuile handen - ik ook. Ik ben
geen pilaarheilige. Ik eet zelfs af en toe vlees. Maar
je hoeft geen pilaarheilige te worden om er toch over
na te denken en zo verstandig en moreel verantwoord
mogelijk te interveniëren in de wereld".
De vraag is alleen: hoe? Roger Scruton,
de Britse filosoof, verzet zich sinds jaar en dag tegen
het utopisch vooruitgangsgeloof. Op zijn boerderij in
Wiltshire probeert hij het traditionele landleven terug
te vinden, en daarmee een herstel van evenwicht in en
verbondenheid met de natuur.
"Dat komt mens en dier zeer ten goede" zegt hij vanuit Wiltshire.
Scruton veroorzaakte enige jaren geleden groot rumoer
met een vurig pleidooi voor de vossenjacht, volgens hem
een beschermwaardig onderdeel van het traditionele landleven
dat mensen verbindt met hun grond, elkaar en de dieren.
Het idee van dierenrechten vindt Scruton een naïeve
utopie, zoals hij in het boekje Animal
Rights and Wrongs uiteenzette.
"Ik ben het vooral grondig oneens met de filosofische basis van dat
idee", zegt hij. "Ik geloof dat een recht
een bijzonder concept is, dat verbonden is aan plichten
en verantwoordelijkheden. Dat zijn concepten die wij,
als rationele wezens, gebruiken voor het vormgeven van
wederzijdse belangen. Maar het zijn geen concepten waar
dieren over kunnen beschikken. We doen dieren zelfs onrecht
als we zulke concepten op ze toepassen. Als dieren rechten
hebben, hebben ze ook plichten. Dan zouden katten en vossen
voortdurend de wet schenden. Als je zo over dieren gaat
nadenken, beland je in zulke volstrekte morele verwarring
dat je er maar beter niet aan kunt beginnen. Bovendien
heb je het idee van een recht niet nodig om zinvolle vragen
over dieren te stellen. Want het zijn altijd vragen over
hoe wij ze behandelen. We moeten dieren behandelen met
sympathie, en met zoveel medeleven als goed voor ze is".
Een belangrijke reden om dieren niet te mishandelen, zegt
Scruton, is piëteit. Het behoort tot de menselijke
deugden om compassie en sympathie te voelen voor het lijden
van anderen. "Het verlangen anderen te helpen, ligt
in het verlengde daarvan. Mensen die dat verlangen niet
hebben, zijn in dat opzicht moreel armer. Maar het is
een delicate kwestie. Waar begint en eindigt dat medeleven?
Als we het te serieus zouden nemen, zouden we niet het
huis uit durven uit angst op een insect te trappen".
Ik leg Scruton de visie van Peter Singer voor: zouden
alleen de mensen beschermd moeten worden door rechten,
als sommige dieren grotere intellectuele capaciteiten
hebben en een rijker gevoelsleven dan sommige mensen?
"Ik vind dat een gevaarlijke manier van redeneren",
zegt Scruton. "Ik weet dat het oneerlijk is Peter
Singer met de nazi's te vergelijken, maar hij vraagt
er wel een beetje om, met zijn eugenetische benadering
van andere mensen. Hoewel er mensen zijn met zware gebreken,
moet de morele status van levende wezens worden gebaseerd
op wat voor soort wezen ze zijn. De geestelijk gehandicapten
zijn van dezelfde soort als ik, een soort die morele relaties
aangaat met anderen, binnen het raamwerk van het recht,
een soort die de hogere morele en ethische emoties kan
ervaren die ons leven de moeite waard maken. Het feit
dat sommige mensen daar om welke reden dan ook niet aan
mee kunnen doen, verandert niets aan het feit dat wij
het ze verschuldigd zijn ze goed te behandelen, als leden
van dezelfde soort.
We moeten piëteit aan den dag leggen tegenover onze
eigen soort, die gebaseerd is op de conceptie van wat
we zijn en welke vermogens we hebben, en dat onderscheidt
elk lid van onze soort van elk lid van een andere soort".
Ook met Paola Cavalieri's analyse dat mensenrechten
ook voor dieren moeten gelden, heeft Scruton weinig op.
"Wat onze rechten bepaalt, is onze status als rationele
wezens. Laten we eerlijk zijn: wij geven kinderen niet
dezelfde rechten als volwassenen, al erkennen we dat ze
tot dezelfde soort behoren. We maken juist onderscheid
tussen de rechten van kinderen en volwassenen omdat we
erkennen dat de ratio van kinderen nog onvoldoende gevormd
is. Zo gaan we ook om met ernstig gehandicapte menen.
We voelen ons zelfs gerechtigd ze op te sluiten, en zien
ons genoodzaakt ze het recht op bewegingsvrijheid te ontzeggen.
Die redenering heeft helemaal niets met de soort te maken,
maar met de status als rationele wezens. Er heerst totale
verwarring in al het werk van Cavalieri over dit onderwerp".
Scruton bestrijdt ook de suggestie dat vegetarisme de
enige redelijke keuze zou zijn. In Animal Rights and Wrongs
schreef hij zelfs dat zijn liefde voor dieren hem ertoe
brengt ze op te eten. "Als er goed voor dieren gezorgd
wordt", zegt hij, "dan is onze gewoonte ze
te eten er verantwoordelijk voor dat ze uberhaupt
bestaan. Onze varkens hier op de boerderij, die een tamelijk
gelukkig leventje leiden, zouden niet bestaan als we ze
niet zouden opeten".
Scruton vindt niet dat er een betere wereld voor dieren
tot stand komt als we allemaal vegetariër zouden
worden. "In de eerste plaats hebben vegetariërs
proteïnerijke gewassen nodig, zoals bonen, die erg
gevoelig zijn voor insectenplagen. Die insecten moeten
gedood worden. Dus doen vegetariërs ook mee aan het
doodmaken van dieren, zij het andere dieren. En dat is
nog maar een aspect. Ik denk dat we juist
zoveel mogelijk dieren moeten eten, gesteld dat we ze
vervangen op een manier die ze al te ongelukkig maakt".
Met dat principe is de bio-industrie volledig in strijd,
stelt Scruton vast. Het doden is geïndustrialiseerd,
zodat niemand zich er meer werkelijk verantwoordelijk
voor voelt. "Dat is een van de belangrijkste bronnen
van morele angst: dat dieren op het moment van hun dood
uit ons blikveld worden gewist. De dood van dieren wordt
verborgen, gemechaniseerd, geïndustrialiseerd. Dat
heeft overigens ook te maken met bizarre regels. Voor
de slacht moeten we bijvoorbeeld onze dieren meer dan
een halfuur vervoeren naar het dichtstbijzijnde slachthuis,
waar ze uren en uren van doodsangst moeten meemaken. Daarin
schuilt de echte hypocrisie van onze zogenaamde zorg voor
de dieren. Omdat we niet zien hoe het gebeurt, kan het
ons niet schelen. Om die reden was de oude gewoonte om
dieren naar het marktplein te brengen en ze daar in een
keer te slachten, humaner dan wat nu gebeurt. Toen moesten
mensen de werkelijkheid onder ogen zien, en deden ze wat
ze konden om ervoor te zorgen dat het op een zo humaan
mogelijke manier gebeurde".
Eugen Drewermann, theoloog en psychotherapeut
in Paderborn, is een van meest vooraanstaande theologen
van Duitsland. Sinds jaar en dag zet hij zich in voor
een nieuwe, ecologische theologie, die breekt met het
traditioneel-christelijke beeld van de mens als heerser
over de schepping. "De rampen van de afgelopen
jaren, van mond- en klauwzeer tot vogelpest, zijn een
waarschuwing", zegt hij. "een waarschuwing
om eindelijk op te houden met de dierenmishandeling
in de intensieve veehouderij. We zien ons geconfronteerd
met de vraag wat voor mensen wij zijn dat wij, louter
door winstbejag gedreven, dieren zo kunnen mishandelen.
Daarachter steekt ongetwijfeld een antropologische opvatting
met een lang geschiedenis in het christendom: dat wij
mensen de kroon zouden zijn op de schepping, de heersers
over de dieren en de hele wereld. Het hele beeld is
verkeerd dat wij aanspraak zouden kunnen maken op de
dieren, dat dieren er alleen zouden zijn om ons te laten
overleven. In werkelijkheid zijn we sinds 1865, sinds
Charles Darwins boek over het ontstaan van de apen,
volkomen nieuw gaan denken. Er is gebleken dat wij met
de dieren een gemeenschappelijke levensgeschiedenis
hebben op deze planeet. En levende wezens die zo nauw
met ons zijn verbonden, hebben een omgangsvorm nodig
die ethisch vastligt: dat wij met levende wezens die
op ons lijken, ook als gelijken omgaan".
Bovendien slaat de manier waarop wij met dieren omgaan
op onszelf terug, zeg hij. "Leo Tolstoj heeft
gezegd: zolang er slachthuizen zijn, zullen er slagvelden
zijn. Het is een bedrieglijke ethiek te stellen dat
we genetische experimenten bij dieren toestaan, maar
dat we soortgelijke medische behandelingen bij mensen
verbieden. Zo kunnen we niet doorgaan. We zullen ervaren
dat medeleven ondeelbaar is. En dat menselijkheid niets
anders betekent dan een in het oneindige verankerde
vorm van verantwoordelijkheid.
Wij horen bij de eerste generatie die door genetica,
door gedragsstudie, door neurobiologie, door het hele
spectrum aan natuurwetenschappen, de samenhang tussen
mens en dier op alle niveaus te zien heeft gekregen.
De evolutiebiologie heeft ons laten zien dat wij als
mensheid niets meer zijn dan een golf in een enorme
levensoceaan. Als dat zo is, hebben we een volledig
nieuwe ethiek nodig, en nieuwe religieuze vormen om
daarop te antwoorden". Het vegetarisme zou daarom
een geweldige stap voorwaarts zijn, meent Drewermann.
Toen Koos van
Zomeren, schrijver en natuurliefhebber,
enige jaren geleden Animal Lives van J.M. Coetzee las,
was hij hevig onder de indruk. "Maar geleidelijk
aan", zegt hij in zijn huis aan de rand van de
Arnhemse bossen, "heb ik mij eronderuit gewerkt.
Want juist dat boekje, met zijn wanhoop en zijn vergelijkingen
met de holocaust, is de belichaming van het verlangen
naar een schuldeloos bestaan. Ik begrijp dat verlangen,
mar het roept veel meer kwaad op dan het bestrijdt.
Een schuldeloos bestaan is ondenkbaar. Daar ben ik in
de loop van de jaren steeds meer achter gekomen. Ik
heb weleens gezegd dat ik vlees eet, en me juist daardoor
verantwoordelijk voel voor wat er gebeurt in de bio-industrie,
en uberhaupt in de omgang met dieren. De crux zit
voor mij niet in het doden van dieren, maar in het leven
dat ze daaraan voorafgaand hebben".
Na de varkenspest in 1997, toen Van Zomeren ambassadeur
werd van Varkens in Nood, besloot hij alleen nog biologisch-dynamische
producten te gebruiken en zijn vleesgebruik te halveren.
"In dat soort maatregelen zie ik veel meer dan
in het propageren van een steriel vegetarisme. Uiteindelijk
hebben boeren ook meer boodschap aan kritische consumenten
dan aan vegetariërs. Als mensen er voor kiezen
als vegetariër door het leven te gaan, vind ik
dat natuurlijk prima. Maar van schuld - in calvinistische
zin - kan het je nooit verlossen. Want je hoeft
maar kaas te eten en bent bezig met het consumeren van
koeienogen.
Als je in Nederland twee miljoen melkkoeien hebt, worden
er per jaar twee miljoen kalveren geboren. Daarvan is
de helft stier, die hebben ze niet nodig, die gaan sowieso
de mesterij in. Van de andere kalfjes is ook de helft
nog eens een keer niet nodig. Hoe beter de koeien worden,
hoe meer kalfjes er uiteindelijk geslacht worden. Naast
elk glas melk ligt een biefstukje. Dat is gewoon zo.
Dus moet je eigenlijk ook ophouden met kaas eten. Met
dat soort praktische problemen zit je meteen.
En: iedere soort leeft ten koste van andere soorten,
door de ruimte die je in beslag neemt, de lucht die
je inademt, het gras waarop je loopt. Dat is de crux
van onze aanwezigheid op deze wereld. Aan het bestaan
is verbonden dat je schuld draagt ten opzichte van de
dierenwereld". Van Zomeren is dan ook sceptisch
over de hooggestemde dierenrechten plannen van Paul
Cliteur en de zijnen. "Een van de fundamentele
rechten van de mens is het recht op leven. Formuleer
je dat voor dieren in dezelfde terminologie, dan houdt
het doden van dieren op. Maar als je enig begrip hebt
van biologie, zie je dat verschuivingproces voor je.
Ik hoef niet rechtstreeks een dier te doden om toch
rechtstreeks invloed te hebben op de samenstelling van
de natuur. Daar hoef ik alleen maar adem voor te halen.
Dat perspectief is er voor mij dus niet".
Van Zomeren heeft gemerkt dat hij, als het over dieren
gaat, liever praat met mensen met stront aan de overall.
"Die zijn ver verwijderd van de triomfantelijke
toon waarmee Cliteur zijn ei van Columbus op tafel zet:
de universele verklaring van de rechten van het dier,
een internationaal gerechtshof erbij en we zijn klaar.
Die hele discussie ademt de sfeer van luxe uit. De houding
waarmee zo'n Cliteur zich presenteert: die superioriteit
van het rechtsdenken, de rechtsfilosofie, is mij zeer
onsympathiek. Dan heb ik veel en veel liever met mijn
hond te maken". Van Zomeren begint te grinniken.
En dan, weer ernstig: "voor mij staat voorop dat
eenieder een autonoom wezen is dat een rechtmatig belang
heeft op zijn eigen leven. Dat betekent iets voor het
dier, en voor onze houding ten opzichte van het dier
en ten opzichte van ons eigen leven. Als ik zie hoe
subtiel allerlei mechanismen in de natuur in elkaar
grijpen, moet je wel verdomd goede reden hebben om zulk
leven onmogelijk te maken, of het nu ganzen zijn of
regenwormen. Je moet van goeden huize komen wil je kunnen
zeggen dat onze manier van leven automatisch beter en
interessanter en moreel hoogstaander is dan de manier
waarop de dieren leven". Daarmee zijn de dieren
nog niet gered, geeft Van Zomeren toe, "maar zo
worden we ons wel bewust van wat we doen. En dat wil
ik eigenlijk. Ik red de wereld niet, ik red de dieren
niet, ik wil alleen maar dat mensen zich realiseren
welke keuzen ze maken. Soms is daarbij leed van dieren
niet te vermijden, maar dan maak je die keuze tenminste
in het besef van het onontkoombare en de tragiek ervan,
en niet uit gemakzucht".