Theo Spruit, melkveehouder in Zegveld heeft een vrolijk verhaal en een treurig verhaal.
Als je met het vrolijke begint, komt het treurige vanzelf.
En in beide verhalen loopt hij uiteindelijk zijn land op.
Hij steekt een mestvork in de grond, keert de zode om (zie je, zie je) daar wemelt het van de regenwormen, de ene nog vetter dan de andere, ze kronkelen, ze vechten om zich te bevrijden van het daglicht.
"Als ik hier rondloop", zegt Theo, "en ik denk aan al die beestjes die onder mijn voeten voor me aan het werk zijn".
Zijn geluk (en dat van Truus en van de kinderen) ligt in de polder, dit klassieke samenstel van weiland onder de horizon en wolken boven de horizon en koeien in de ruimte daartussen.
Op zondag, als het werk even gedaan is, kan hij uren en uren langs de slootkant dwalen en kijken, kijken.
Volmaakt doorzichtig water met snoek en krabbescheer en al dat andere dat eens normaal was en niet een wonder zoals nu.
Zeventig koeien melkt hij en ze geven ruim 8.000 liter per stuk, dus dat je niet denkt dat dit een achterlijk bedoeninkje is.
Van de koeien naar de mest, van de mest naar de regenwormen, van de regenwormen naar de grasmat en van de grasmat weer naar de koeien.
Een kerngezonde kringloop met dat doorzichtige slootwater als bewijs.
Theo's koeien, hoe productief ook, staan op een een eiwitarm dieet, als ze al krachtvoer krijgen is het bietenpulp.
Hij heeft allerlei meetapparatuur in de stal gehad en de ammoniakuitstoot per koeplaats is laag.
Hun melk is van de beste kwaliteit, en hun
mest ook. Deze mest scheidt een milde, zoete
geur af, in ieder geval niet die verstikkende
stank waarmee koeienmest intussen zo hopeloos
geassocieerd is geraakt. Om het toch al lage
stikstofgehalte verder te neutraliseren, worden
aan de mest koolstofkorrels toegevoegd. De
stikstofhuishouding op dit bedrijf is uitzonderlijk
efficiënt. Dat is wetenschappelijk vastgesteld.
Met het keren en mengen van stromest kan hij
eindeloos bezig zijn. "Ik doe dat met
de kraan", zegt hij met een zekere spijt
in zijn stem. "Mijn grootvader deed dat nog
met de riek, die ging nog veel intenser met
mest om".
En dan: "Die koeien op dat perceel aan
de overkant, die vreten dat vandaag kaal.
Morgenmiddag gaan ze eraf en dan gooi ik er
gelijk mest op. Zaterdag krijgen we regen
en man, dat wordt een feesttent daar!"
"Het is net", zeg ik, "of
je een kok hoort praten die een lekker potje
op het vuur heeft staan."
"Of", zegt Truus, "een huisvrouw die
de kinderen gaat verrassen met een appeltaart."
Zo trakteert Theo de regenwormen, zo geeft
hij ze hun welverdiende loon.
In Nederland worden circa acht soorten als
algemeen beschouwd.
Sommige komen geregeld aan de oppervlakte,
andere blijven permanent onder de grond. In
een geschikte bodem kan hun aantal oplopen
tot pakweg 3 miljoen exemplaren per hectare.
Dat betekent dat het weiland aan de onderkant
intensiever door regenvormen wordt begraasd
dan aan de bovenkant door koeien.
Ze doorwoelen en dooraderen de grond. Hun
gangenstelsels voeren water af en lucht aan,
waar regenwormen zitten wordt het weiland
eerder opgewarmd en begint het gras vroeger
te groeien.
Ze leven van plantaardig materiaal. Ze nemen
van planten de dode resten en leveren er bouwstoffen
voorlevende planten voor terug. Zoals uit
koeienmest een lekkernij voor regenwormen
kan worden bereid, zo bereiden regenwormen
uit hun mest een lekkernij voor gras. Makkelijk
opneembare verbindingen van stikstof. kalium,
magnesium en calcium - het is nu of ik de
inhoud van een zak kunstmest opschrijf.
Na jaren van vermindering heeft Theo Spruit
vorig jaar op zijn land voor het eerst helemaal
geen kunstmest gebruikt. Zijn gras oogt anders.
Smaller van blad, grauwer van kleur, niet
dat opgefokte, dat bodybuildachtige dat het
gras bij een ander heeft.
Truus: "Het ruikt ook anders."
Theo: "En na het maaien krimpt het niet
zo."
Truus: "Er blijft meer van over."
Die mensen, hun kennis van het boerenbedrijf.
hun liefde voor dieren en landschap hun gevoel
voor traditie, de bescheiden plaats die ze
willen innemen tussen voorouders en nageslacht
-die mensen en hun zorgen.
Het probleem is dat Theo niet alleen stromest,
maar ook drijfmest (emissie-arm weliswaar
en onmiddellijk overgoten met grote hoeveelheden
slootwater, maar toch) bovengronds uitrijdt
en dat is sinds 1994 verboden. De wet wil
dat drijfmest in de bodem wordt geïnjecteerd.
De vraag of de wet daar verstandig aan doet
heb ik voorgelegd aan Lijbert Brussaard. "Is
het effect van mestinjectie op het bodemleven
destijds behoorlijk onderzocht?"
"Niet dat ik weet."
"En als dat wel zo was, zou u het weten?"
"Dat lijkt me wel." Hij is hoogleraar
bodembiologie in Wageningen. Hij heeft het
bedrijf van Theo Spruit bezocht en noemt diens
manier van werken op z'n minst .intrigerend".
"Mestinjectie", zegt hij dan, "is
slecht voor het bodemleven, en zeker voor
regenwormen." Daarmee is, in wetenschappelijke
zin, nog niet gezegd dat mestinjectie ook
slecht is voor de plantengroei, maar het gaat
toch al aardig die kant op. Op mijn suggestie
dat deze methode meer weg heeft van afvalverwerking
dan van bodembemesting, reageert Brussaard
in ieder geval niet met tegenspraak.
Om te beginnen wordt bij mestinjectie het
land bereden met zware machines: de grond
wordt geplet. het goede werk van regenwormen
deels tenietgedaan. Daarbij worden er messen
door de bodem gehaald; regenwormen worden
doormidden gesneden en daar kunnen ze riet
tegen, daar gaan ze dood van. En de geultjes
die zo ontstaan, lonen vol met een vloeistof
die door een overmaat aan urine voor regenwormen
puur toxisch is; in feite worden er stroken
vergif in het weiland gelegd. Veel drijfmest
bevat bovendien sporen van antibiotica, waarvan
het effect op dieren in de bodem (en vissen
en kikkers in de sloot) al evenzeer giftig
is.
Deze methode is bedoeld om vervluchtiging
van ammoniak in de lucht tegen te gaan. Wat
op dit punt gewonnen wordt (als er op dit
punt al iets gewonnen wordt), gaat weer verloren
door uitspoeling van meststoffen in het oppervlaktewater.
Brussaard, met gevoel voor humor: "Maar
vervluchtiging en uitspoeling vallen voor
de overheid onder totaal gescheiden beleidsterreinen."
Uitspoeling van meststoffen in het oppervlaktewater
- dat is iets wat zich op het land van Theo
Spruit niet voordoet. Dat ziet hij
's zondags in dat doorzichtige water met snoek
en krabbescheer in zijn sloten.
Voor hem is mestinjectie een vorm van grof
geweld. Hij wil en kan het zijn land niet
aandoen. Hij vindt dat hij zijn land dat ook
niet hoeft aan te doen.
In augustus 1995 werd hij bekeurd voor het
bovengronds en breedwerpig uitrijden van drijfmest
en in december 2002 in hoger beroep in Amsterdam
veroordeeld, zonder oplegging van straf of
maatregel. De rechter vond dat hij bij het
bevoegde gezag ontheffing had moeten aanvragen.
Die ontheffing aangevraagd, maar afgewezen.
Intussen, in april 2001, opnieuw bekeurd.
In Utrecht veroordeeld tot een boete van 750
euro. En weer in hoger beroep, maar dat loopt
nog.
Dit is het wezen van de bureaucratie: er wordt
een redelijk doel gesteld en daar worden misschien
ook wel redelijke middelen aan gekoppeld,
maar dan worden die middelen een doel op zichzelf
en raakt elke redelijkheid zoek. En de mensen
worden vermalen.
Het doel van de mestmaatregelen in 1994 was
bescherming van het milieu. Theo Spruit voldoet
aan alle normen, hij runt een voorbeeldbedrijf.
Maar hij gebruikt zijn eigen middelen.
Aan de ene kant de waardering die hij krijgt
van wetenschappers en milieubeschermers, eigenlijk
van iedereen die hem leert kennen, aan de
andere kant de afkeuring die hij ondervindt
van de autoriteiten. Zij kunnen hem wel blijven
bekeuren, maar hij kan natuurlijk niet blijven
procederen.
"Ik kan het zelf gewoon niet bevatten",
zegt hij, "ze trappen me zo gigantisch
op mijn hart." Dan vliegen er zwaluwen
over. We zullen maar eens naar de koeien gaan
kijken. Theo neemt een mestvork en we lopen
zijn land op, het tapijt geweven door regenwormen.