Mensen herkennen zich graag in een dier, zeker in hun huisdier.
Wat een dier eigenlijk voelt, kunnen we echter alleen indirect uit zijn gedrag afleiden.
Dat geldt nog sterker voor wat het wil en wat het 'denkt'.
Wat gaat er in die hersenen om?
In hoeverre hebben dieren dezelfde emoties als wij in hoeverre is er sprake van bewustzijn?
'Als de kat op mijn schoot zit te spinnen, voelt ze zich lekker'.
'Als je hond naar de postbode gromt is hij boos'.
Dit soort uitspraken doen mensen voortbordurend over dieren, vooral over hun eigen huisdieren.
Binnen de psychologie als
wetenschap is dat lange tijd taboe geweest.
Het
was vroeger volgens veel psychologen niet verantwoord
om dieren menselijke gevoelens en gedachten toe
te schrijven. We hebben daar geen directe toegang
toe, was het argument, en praten over dingen die
je niet kunt waarnemen, heeft in de wetenschap
geen zin. Volgens deze stroming van het behaviorisme
is gedrag (behavior) het enige dat je wetenschappelijk
kunt bestuderen.
Sinds de opkomst van de cognitieve psychologie
is het een en ander veranderd. Psychologen gingen
gebruik maken van het 'computermodel' voor de
menselijke geest: deze zou net als een computer
input binnenkrijgen, namelijk via de zintuigen,
vervolgens die input verwerken en ten slotte output
vertonen in de vorm van taal of ander gedrag.
Natuurlijk is er wel een en ander op het computermodel
af te dingen, maar in ieder geval gaf het mogelijkheden
om innerlijke processen, zoals gedachten en geheugenprocessen,
in kaart te brengen.
Het computermodel kan bovendien
toegepast worden op andere diersoorten dan de
mens. En dat is dan ook gedaan. Op deze manier
zijn er al allerlei interessante experimenten
uitgevoerd met dieren om zicht te krijgen op hun
psychologische processen.
Een paar voorbeelden. Een papegaai, Alex, werd
geleerd hoe hij met een aantal menselijke woorden
eenvoudige begrippen correct kon gebruiken. Het
was al langer bekend dat papegaaien zeer intelligent
gedrag kunnen vertonen, maar een dergelijke woordgebruik
was iets nieuws. Ook dolfijnen heeft men symbolen
geleerd om onderscheidingen aan te duiden en zij
bleken in staat opdrachten met die symbolen correct
uit te voeren.
Mensapen blijken in een gebarentaal te kunnen
'spreken' die van oorsprong gebruikt wordt door
doven en slechthorenden: American Sign Language.
Chimpanzees, maar ook gorilla's en orang-oetans
kunnen deze taal op een behoorlijk hoog niveau
hanteren. Er is al lange tijd een discussie gaande
over de vraag of men hierbij echt mag spreken
van een vorm van taal die gelijkwaardig is aan
mensentaal. Maar dat die discussie uberhaupt gevoerd wordt, wil al heel wat zeggen.
Ook bij andere diersoorten zijn experimenten gedaan
rond verschillende vormen van intelligentie en
begripsvorming, en naar de voorkeuren die ze hebben,
bijvoorbeeld voor bepaalde soorten voedsel en
onderdak. Zo heeft de Nederlandse onderzoekster
Françoise Wemelsfelder, onderzoek gedaan
naar verveling bij varkens en de gevolgen die
dat heeft voor hun welzijn. Het blijkt dat varkens
wat intelligentie en sociaal gedrag betreft vergeleken
mogen worden met honden. De ethologische behoeten
van varkens komen overeen met die van wilde zwijnen;
in hun natuurlijke omgeving gedragen varkens zich
actief en nieuwsgierig, en dat gedragspatroon
wordt zwaar belemmerd in de gangbare bio-industrie.
Ze vervelen zich buitengewoon en door de frustratie
worden ze agressief en in feite gestoord.
Veel resultaten van oudere experimenten komen
trouwens ook in een ander licht te staan met behulp
van het computermodel. Opeens lijkt het overal
in de natuur te bruisen van de psychologische activiteit.
Waar zit de geest?
Toch is er nog steeds weerstand tegen de gedachte
dat dieren net als mensen psychologische wezens
zijn. Het probleem daarbij is nu eenmaal dat je
alleen je eigen psychische processen direct kunt
waarnemen. en dan alleen nog je bewuste processen.
Ook al worden wetenschappers steeds beter in het
gebruik van scanners om de hersenactiviteit te
meten, dan nog is het niet mogelijk daarmee rechtstreeks
alle psychische processen te registreren. Men
kan hoogstens algemene uitspraken doen over activiteiten
in bepaalde hersengebieden die normaliter verbonden
lijken te zijn met bepaalde mentale activiteiten.
Maar zelfs daarin bestaan allerlei opvallende
uitzonderingen. Zo heeft de onderzoeker John Lorber
verslag gedaan van mensen met een waterhoofd die
nauwelijks een cortex bezaten terwijl ze wel normaal functioneerden.
De relatie tussen hersenen en geest is dus geen één -op-één relatie.
En zelfs als dat wel zo was, dan zou men bij de
huidige stand van zaken de geest nog steeds niet
fysisch kunnen meten, want een gedachte is als
gedachte nu eenmaal iets anders dan een reeks
zenuwimpulsen. Dit inzicht is trouwens al in de
17e eeuw door de Franse wijsgeer René Descartes
geformuleerd. Hij geloofde juist om die reden
ook niet in het bestaan van bewustzijn bij dieren.
Dieren waren voor hem indrukwekkende robots zonder
echte gedachten of gevoelens. Eigenlijk is Descartes
daarmee ook de moderne grondlegger geworden van
het vraagstuk naar het bewustzijn bij dieren.
Inmiddels zijn we meer dan driehonderd jaar verder,
maar nog steeds is de controverse volgens velen
niet bevredigend opgelost. Zelfs in 1997 deed
psycholoog Bermond nog de uitspraak dat je waarschijnlijk
maar van een klein aantal diersoorten mag verwachten
dat ze bewustzijn bezitten. Dit zijn volgens hem
de mens, de mensapen en mogelijk nog de dolfijnen
en walvisachtigen. Deze diersoorten bezitten namelijk
net als de mens een geprononceerde neocortex.
Bij de mens lijkt die neocortex nauw in verband
te staan met bewuste ervaringen. Als er iets mis
is met deze hersenstructuur, valt (meestal) een
deel van het menselijk bewustzijn uit.
Bewustzijn afleiden uit gedrag
Als men zich dus alleen op de hersenen van één bepaalde diersoort richt en de menselijke hersenen
als maatstaf neemt, komt men tot dergelijke conclusies.
Conclusies die hoogstwaarschijnlijk niet gegrond
zijn. In plaats van de specifieke menselijke hersenstructuren
als maatstaf te nemen, kan men veel beter uitgaan
van het feit dat de hersenen van mens en dier
in het algemeen behoorlijk veel op elkaar lijken
en men dus ook veel overeenkomsten in beleving
mag verwachten. Het belangrijkste criterium is
daarbij dan echter niet de hersenstructuur maar
het gedrag.
Als een bepaalde gedraging doet vermoeden
dat er sprake is van een vorm van beleving, is
het ontbreken van een bepaalde structuur in het
dierenbrein geen doorslaggevend bewijs voor het
tegendeel. Indien het dat wel was, dan zouden
we ons namelijk geen raad meer weten met uitzonderingen
zoals de patiënten met een waterhoofd die
John Lorber heeft gedocumenteerd.
We kunnen dus niet te veel nadruk leggen op de
overeenkomsten in hersenstructuur, maar moeten
ons veel meer concentreren op overeenkomsten in
gedrag. Als we dat doen, zien we in ieder geval
dat vogels en zoogdieren complexe psychologische
wezens zijn waarbij we ook complexe vormen van
bewustzijn kunnen verwachten.
Onze gedomesticeerde prooidieren
Dierpsychologie in de vorm van onderzoek naar
psychologische processen en bewustzijn bij dieren
is heel belangrijk. Allereerst vanwege de interessante
informatie die het oplevert. Het in kaart brengen
van de psychologie van dieren is een tegenhanger
van het in kaart brengen van hun biologie. Dan
wordt het beeld dat we van de fauna hebben pas
echt compleet en dan kunnen we bovendien onze
eigen positie binnen het dierenrijk pas goed bepalen.
Maar naast die wetenschappelijke belang zit er
ook een ethisch belang aan modern dierpsychologisch
onderzoek vast. Hoe meer we van dieren als psychologische
wezens te weten komen, des te groter onze verantwoordelijkheid
tegenover hen wordt. Stel bijvoorbeeld dat we
uit onderzoek concluderen dat er een smaak aan
een of ander voer zit waar bepaalde dieren helemaal
niet van houden, dan zou het onethisch zijn om
ze dit voer toch weer steeds voor te zetten.
Dit voorbeeld is nog tamelijk triviaal. De homo
sapiens heeft sinds mensenheugenis dieren voor
zijn eigen gemak en genoegen gebruikt. En dat
waren slechts gedeeltelijk primitieve wezens zoals
wormen of oesters. Meestal waren en zijn het juist
complexe zoogdiersoorten, zoals varkens, die de
mens houdt als een soort gedomesticeerde prooidieren.
De gemiddelde 'geciviliseerde' persoon komt echter
niet in aanraking met de praktijk van de veeteelt.
Dit is iets waar bijna alleen de boeren, vrachtwagenchauffeurs
en personeel van slachthuizen mee te maken hebben.
Alleen als het helemaal misgaat, zoals in het
geval van de 'gekke koeien'-ziekte of de verwoestende
varkenspest, beseffen we pas waar onze karbonade
en biefstuk eigenlijk vandaan komen. Het is gelukkig
nog steeds zo dat mensen geschokt raken als ze
zien dat varkens en biggetjes massaal op een brute
manier 'preventief' worden vernietigd, maar toch
zijn we gewend met twee maten te meten. De Australische
filosoof Peter Singer spreekt in dit verband van
speciësisme, het discrimineren van andere soorten
alleen omdat geen mensen zijn.
Naar kennis van welzijn
Speciësisme is mede het gevolg van een gebrek
aan besef dat varkens, koeien, schapen, geiten
en wat dies meer zij gevoelige en soms zelfs behoorlijk
intelligente dieren zijn. De beschikbare kennis
is nog weinig tot het grote publiek doorgedrongen.
Ook van het verhaal dat de dieren die voor menselijke
consumptie worden gedood, tenminste een fijn leven
hebben gehad, klopt in de meeste gevallen niets.
Zelfs in een scharrelsetting wordt een dier opgescheept met veel te veel soortgenoten,
waardoor het niet normaal kan functioneren. Dat
geldt bijvoorbeeld voor varkens, die een gevarieerde
omgeving nodig hebben om hun onderzoekingsdrift
te kunnen bevredigen, maar evenzeer voor kippen,
die elkaar dan ook helemaal kaal pikken, of voor
kistkalveren, die letterlijk helemaal geen kant
uit kunnen. Het is in zekere zin ongehoord dat
er zogeheten psychologisch 'welzijnsonderzoek'
wordt gedaan naar het welbevinden van landbouwhuisdieren,
als men beseft dat de uitkomsten van dit onderzoek
nauwelijks worden meegenomen in het landbouwbeleid.
Aan de ene kant erkent men door dergelijk onderzoek
dat dieren psychologische wezens zijn en dus gerespecteerd
zouden moeten worden, aan de andere kant doet
men dat binnen een 'speciësistisch' kader dat
zuiver gericht is op het gebruik van dieren als
economische objecten.
Als we optimistisch zijn, mogen we verwachten
dat, zoals in de tv-serie Star Trek al voorspeld
is, de mensheid van de toekomst vegetarisch zal
zijn. Dolfijnen hebben vis nodig, maar de mens
kan volledig gedijen op een vegetarisch dieet.
Dit artikel werd gepubliceerd in Psychologie,
juli/augustus 1997, blz 22-24.