In dit artikel een gedeelte uit een onderzoek
onder jonge varkenshouders naar de beleving van dierenwelzijn
in de varkenshouderij.
Door Iris Hut in 1999 gedaan in opdracht
van het Nederlands
Agrarisch Jongeren Kontakt te Utrecht. Het geciteerde
deel is gebaseerd op een diepte-interview onder 14 boeren.
De attitude van varkensboeren ten aanzien van het welzijn van varkens
Zonder een goede gezondheid lijkt volgens alle varkenshouders
geen sprake te kunnen zijn van een goed welzijn. Dieren
dienen zoveel mogelijk ziektevrij te zijn. Stro lijkt
een tegenstrijdig effect te hebben op het welzijn. Enerzijds
kan de kans op ziekte toenemen doordat er in stro meer
ziektekiemen aanwezig zijn Anderzijds biedt het de dieren
afleiding en de mogelijkheid tot wroeten, waardoor het
welzijn stijgt. Hierdoor zijn de dieren juist minder
vatbaar voor ziekten. Soms wordt de aansluiting van
de huisvesting van varkens op de huisvesting van het
toeleverbedrijf van dieren genoemd als belangrijke welzijnsbepalende
factor.
Een groot aantal varkenshouders ziet het hebben van
goede resultaten als het bewijs dat het qua dierenwelzijn
goed gaat met de dieren: "Als ze zich niet goed zouden voelen zouden ze
het gewoon niet goed doen".
Als de voeropname goed is, het aantal geboren biggen
per zeug per jaar hoog en het vleespercentage van de
vleesvarkens hoog dan betekent dat per definitie dat
het goed gesteld is met de dieren. Veelal vindt men
tevens dat de dieren er goed uit moeten zien:
"Een roze varken met een mooi rond ruggetje dat
nieuwsgierig is als je het hok of de afdeling in komt
geeft mij de indruk dat hij zich goed voelt".
Het kunnen maken van keuzes lijkt een belangrijk
aspect te zijn. Een varkenshouder vertelt dat hij vindt
dat een varken elke gewenste houding aan moet kunnen nemen
en vrij moet kunnen bewegen. Boxen behoren daartoe voldoende
ruim te zijn en als de dieren in groepen zijn gehuisvest
is de totale hokoppervlakte van belang. Sommige boeren
zeggen dat niet de oppervlakte per dier van belang is
maar wel de totale oppervlakte per hok waar de dieren
zich in kunnen bewegen. Een hok van 27 m2 voor
27 dieren is beter voor het welzijn dan een hok van 2
m2 voor 2 dieren. Het voordeel van een grote
totaaloppervlakte of een grote oppervlakte per dier is
dat de dieren vrij door het hok kunnen springen. In groepen
hebben de dieren de mogelijkheid om te spelen. Een te
grote oppervlakte leidt er volgens sommige geïnterviewden
toe dat er meer en heftiger gevochten wordt dan bij een
kleinere hokoppervlakte. Men kan volgens hen beter praten
over een optimale dan over een maximale oppervlakte. Dieren
in groepen dienen voor elkaar weg te kunnen lopen. Een
uitloop naar buiten maakt, voor een aantal geïnterviewden,
het plaatje van het optimale dierenwelzijn rond. Sommigen
noemen nog een ruwe ondergrond als welzijnsfactor omdat
het uitglijden (en dus onnodige breuken en verwondingen)
voorkomt. Veel varkenshouders vinden de omgang met de
dieren van groot belang voor dierenwelzijn. Varkens moet
je rustig behandelen. Slaan met een stok of prikken met
een elektrische prikker zijn voor de meeste varkenshouders
uit den boze. Ze gebruiken liever een houten schot om
de dieren op te drijven of ze knijpen een varken in de
neus. Men ervaart dat de dieren rustiger zijn als ze de
dieren rustig behandelen. Men associeert rust in de stallen
met een goed dierenwelzijn. Enkele geïnterviewden
zeggen dat het wel eens lastig kan zijn om rustig te blijven.
Een boer geeft hiervoor als reden dat de hele maatschappij
haastiger wordt. Af en toe valt hij wel eens uit naar
een varken. Hij weet wel dat dit niet helpt, want hoe ruwer je met de dieren omgaat hoe moeilijker het gaat.
De bedrijven worden steeds groter. De dieren worden meer
een nummer en minder een individu. Dit maakt het, volgens
een aantal boeren, makkelijker af en toe ruw met je dieren
om te gaan.
Er zijn enkele varkenshouders die het welzijn
van de dieren benaderen vanuit het welbevinden van het
dier. De dieren dienen zich gewoon goed te voelen. Dat
betekent in elk geval dat ze geen stress behoren te hebben.
Het natuurlijk gedrag van een varken is een belangrijk
uitgangspunt. Een zo natuurlijk mogelijke omgeving met
natuurlijke ventilatie en natuurlijke verlichting of kunstmatige
verlichting volgens een dag en nacht ritme wordt door
enkele varkenshouders genoemd. Als varkens kunnen wroeten
geeft het ze extra bezigheid.
Stro kan gebruikt worden om in te wroeten, maar levert
als ruwvoer ook extra buikvulling op. Met een grotere
verzadiging, wat ook bereikt kan worden door de dieren
onbeperkt te voeren, neemt de rust in de stallen toe.
Het varken moet zelf kunnen bepalen wanneer en hoeveel
hij eet. Varkens moeten tegelijkertijd kunnen eten, mesten
en rusten. Aparte ruimtes om te rusten, mesten en te eten
(scheiding van functie gebieden) zijn door meerdere varkenshouders
aangedragen als een belangrijk welzijnsaspect. De varkens
hoeven dan niet te vreten waar andere dieren rusten of
te rusten op de mestplaats. De geïnterviewden zien
dat varkens zindelijke dieren zijn en er de voorkeur aangeven
met name de rustplaats en de mestplaats gescheiden te
houden. Ze leggen daarbij verband met hun eigen normen
en waarden:
"Het zou toch asociaal zijn als het ene varken
in de keuken van de ander schijt"?
Een natuurlijke temperatuur betekent veelal een temperatuur
die schommelt op een dag. De meeste boeren vinden dit,
ondanks dat varkens in de natuur ook te maken hebben
met schommelende temperaturen, niet goed voor het welzijn.
Zij zien voor hun dieren het liefste een constante temperatuur.
Een goed klimaat met een constante temperatuur is volgens
hen van groot belang voor het welzijn van de varkens.
Volgens een enkele respondent is een goede klimaatregeling
samen met de toegang tot water en voer voldoende voor
een goed welzijn.
Uit dit onderzoek komt heel duidelijk naar
voren dat voor de geïnterviewde varkenshouders het
begrip welzijn in zeer hoge mate doorspekt is met de praktische
en financiële mogelijkheden. Als een gedragsverandering
veel geld of energie kost dan lijkt deze gedragsverandering
minder effect op het welzijn te hebben dan een gedragsverandering
die niets kost. In de interviews heb ik getracht te achterhalen
wat de boeren vinden van welzijn zonder inmenging van
het praktische aspect. Ik schets vaak de fictieve situatie
dat ze een huisvestingssysteem mochten beschrijven dat
honderd procent welzijn geeft voor de varkens, waarbij
alle kosten door mij vergoed worden. Plotseling praat
men dan over een geheel andere manier van een huisvesten
dan ervoor.
Alle varkenshouders zijn van mening dat varkens gevoel
hebben. Het krijsen en gillen als dieren getrapt worden
of een injectie krijgen zijn hier het bewijs van.
Een boer geeft nog een ander bewijs: "Zonder gevoel
zou een varken nooit kreupelen".
Op enkele varkenshouders na, die niet weten of een varken
bewustzijn heeft, is het voor de meesten duidelijk dat
varkens iets van een bewustzijn moeten hebben. Boeren
hebben hiervoor legio bewijzen. Het feit dat varkens
dingen kunnen leren lijkt het belangrijkste bewijs van
bewustzijn te zijn. Boeren zeggen:
"Het zijn zeer slimme beesten, ze kunnen net zo
goed leren als een hond en zelfs nog beter dan een koe.
Zo leren ze heel snel dat een bepaald geluidje betekent
dat het voertijd is. Zeugen kunnen soms zelf eigen manieren
vinden om bij het voer te komen, bijvoorbeeld via een
klepje wat een beetje kapot is. Als ze éénmaal
weten hoe het moet, gaat het de tweede keer al een stuk
sneller".
"Als de veearts op bezoek komt worden de varkens
altijd erg onrustig. Ze weten dan dat ze een spuitje
kunnen krijgen en dat vinden ze niet leuk".
Andere opmerkingen van boeren gaan over
het feit dat zeugen vaak de weg naar het kraamhok kennen.
De dieren lopen dan automatisch de goede kant op. Varkens
kennen de volgorde waarin ze moeten eten. De biologische
klok zorgt ervoor dat varkens precies weten wanneer ze
gevoerd worden. Ze schreeuwen als ze honger hebben. Al
pratende komen sommige varkenshouders op steeds meer bewijzen
voor een bewustzijn:
"Je kunt biggen leren drinken bij een kunstzeug. Trouwens,
zonder bewustzijn zou een big sowieso nooit melk kunnen
drinken. Als varkens geen bewustzijn zouden hebben dan
zou een zeug nog niet eens weten welke biggen van haar
zijn" (Blijkbaar weten zeugen dit laatste wel).
Uit deze opmerking blijkt dat ook gedragingen, die
varkens vanaf de geboorte al kunnen uitvoeren, kunnen
duiden op een vorm van bewustzijn. Andere varkenshouders
noemen in deze context nog dat varkens zindelijk zijn,
gevoel hebben en dat zeugen zich vlak voor het werpen
van de biggen zich daarop voorbereiden. Sommige geïnterviewden
denken dat het bewustzijn van een varken aangeleerd
moet worden door andere dieren.
De meeste varkenshouders willen in de toekomst wel iets
gaan doen om het welzijn van de dieren te verhogen.
In eerste instantie denkt men aan het voldoen aan overheidsmaatregelen,
zoals een vergroting van de beschikbare oppervlakte
per dier en groepshuisvesting. Opvallend is dat sommige
geïnterviewden de maatregelen noemen in het licht
van een verbeterd dierenwelzijn zonder dat ze zelf de
welzijnsvoordelen ervan inzien. Degenen die wel het
welzijnsvoordeel van de overheidseisen zien beoordelen
met name de grotere mate van bewegingsvrijheid voor
de dieren als positief. Groepshuisvesting, het eventueel
verwijderen van een buik- of halsband, het creëren
van grote groepen vleesvarkens, of het verwijderen van
een paar dieren per hok leiden allemaal tot een grotere
mate van bewegingsvrijheid. Het gebruik van stro wordt
vaak genoemd als een idee voor de toekomst. Bij groepshuisvesting
van zeugen kan het volgens enkele geïnterviewden een belangrijke rustgevende factor zijn. Ook de vleesvarkens
kunnen op een aantal bedrijven in de toekomst rekenen
op stro op de vloer.
Overige welzijnsmaatregelen die een enkele varkenshouder
noemt zijn: het stoppen met het couperen van staarten,
zorgen voor frissere lucht en meer verlichting in de
stallen, het voeren van ruwvoer aan zeugen, het gebruik
van afleidingsmateriaal en van kunststof roosters in
plaats van roosters van beton en het gebruik van stressbestendige
varkensrassen.
De attitude ten aanzien van de scharrel- en de biologische varkenshouderij
Veel varkenshouders denken dat het welzijn van de varkens in de biologische
en de scharrelvarkenshouderij minder goed is dan in
de reguliere varkenshouderij. Zij houden hierbij vast
aan zaken als de mate van bevuiling van het hok en het
varken zelf, maar ook aan de grotere problemen met het
beenwerk. Zij zien in de scharrel en de biologische
varkenshouderij meer kreupele dieren voor zich. Als
voordelen van de reguliere varkenshouderij ziet men
met name de constante temperatuur in de stallen, schonere
stallen, beter beenwerk, minder ziekte door een betere
controle en minder doodliggers. Slechts een klein aantal varkenshouders vindt het welzijn
in de scharrel- en de biologische varkenshouderij optimaal.
Zij nemen de mogelijkheid tot het uitvoeren van natuurlijk
gedrag, de hoeveelheid ruimte en de intactheid van het
dier als uitgangspunt. Bij natuurlijk gedrag denkt men
aan een meer natuurlijke omgeving die de mogelijkheid
biedt om te scharrelen en te wroeten, een modderbad
te nemen en de mogelijkheid om een nest te bouwen. De
dieren kunnen zich vrij bewegen en hebben zelden te
lijden van entingen, het couperen van de staart, het
knippen van de tanden en castreren. Vergeleken met groepen
die binnen worden gehouden (regulier) is er minder agressie
volgens de varkenshouders.
Een enkeling denkt dat het voor het welzijn geen verschil
maakt welk huisvestingsysteem men heeft. Hij beroept
zich hierbij op het belang van gewenning:
"wie in een flat is opgegroeid is daar aan gewend
en wie op het platteland is opgegroeid is daar aan gewend.
Pas als je op een andere plek gaat wonen ga je merken
dat je je niet helemaal op je gemak voelt".