Kost productie van vegetarische voeding minder energie?
Vegetarisme levert op populatieniveau een geringe energiebesparing op
Door de hoge energiekosten van de productie van vlees
in geïndustrialiseerde landen wordt
een hoge vleesconsumptie vaak als milieubelastend
gezien. Vermindering van vleesconsumptie
lijkt daarom een goede manier om de energiekosten
van voedsel te reduceren. In Wageningen
is het verschil in energiekosten tussen
vegetarisch en niet-vegetarisch voedsel
berekend en geëvalueerd.
Om te berekenen hoeveel energie bespaard
kan worden door over te schakelen op vegetarisch
voedsel zijn ten eerste aparte consumptiegegevens
gebruikt van omnivoren en vegetariërs.
Ze zijn afkomstig uit de Voedselconsumptiepeiling
(VCP) van 1997-1998 (1). De VCP gegevens
van personen ouder dan 16 jaar zijn in aparte
groepen gezet, namelijk een groep omnivoren
(n=4868) en een groep vegetariërs (n=74).
Onder de vegetariërs vallen in dit
verband alle mensen die minder dan éénmaal
per week vlees eten. Het consumptiepatroon
van vegetariërs verschilt in meerdere
voedingsmiddelengroepen van dat van omnivoren
en dus niet alleen in de groep vlees, vleeswaren
en gevogelte. Zo eten vegetariërs bijvoorbeeld
meer groenten, fruit en kaas. Op de tweede
plaats zijn energiegegevens gebruikt, die
aangeven hoeveel energie de productie van
de geconsumeerde voedingsmiddelen kost. De Interfacultaire Vakgroep Energie en Milieukunde
(IVEM) van de Rijksuniversiteit Groningen
heeft van een groot aantal voedingsmiddelen
de energiekosten berekend (2). Alle activiteiten
binnen het productieproces van de voedingsmiddelen
waarvan verwacht wordt dat ze een redelijke
bijdrage zullen leveren aan het totale energieverbruik,
zijn bij deze berekening betrokken. De energiekosten
omvatten daarom niet alleen de directe energiekosten,
dus het directe verbruik van brandstoffen
of energiedragers, maar ook de indirecte
energiekosten voor de productie van voedingsmiddelen.
Bij deze hoort onder meer de energie die
nodig is voor de productie van benodigde
goederen, het winnen van grondstoffen, verpakkingsmateriaal,
het transport, het leveren van diensten
en het geproduceerde afval (2).
Omdat de VCP een veel uitgebreidere set
van voedingsmiddelen bevat dan het IVEM-rapport
was het niet mogelijk om voor alle voedingsmiddelen
uit de VCP een energiewaarde terug te vinden
in dit rapport. Daarom zijn de energiekosten
berekend per voedingsmiddelengroep en niet
per voedingsmiddel afzonderlijk.
Voor de berekening van de energiekosten per
voedingsmiddelengroep zijn de voedingsmiddelen
uit het IVEM-rapport gerangschikt in groepen
die qua samenstelling zoveel mogelijk overeenkomen
met de indeling van voedingsmiddelen in de
VCP. Voor elk van deze groepen is het gemiddelde
energieverbruik per kilogram berekend. Hierbij
werd rekening gehouden met het marktaandeel
van de verschillende voedingsmiddelen in kilogram
(2). Als van het ene voedingsmiddel bijvoorbeeld
meer kilo's door de consument gekocht werden,
werd dat voedingsmiddel ook zwaarder meegewogen
in de berekening van het gemiddelde energieverbruik
van de hele groep. Vervolgens werd de gemiddelde
inname per groep, afkomstig uit de VCP, vermenigvuldigd
met de gemiddelde energiekosten per groep.
Uit de optelling van deze cijfers volgden
de totale energiekosten per dag voor omnivoren
en vegetariërs.
Na berekening van de energiekosten per
dag blijkt voor de productie van voedsel
voor vegetariërs 5,7 procent minder
energie nodig te zijn dan voor voedsel voor
omnivoren. Voor de productie van één
dag voedsel voor een omnivoor is 40,3 Mj
nodig, voor een vegetariër is 38,0
Mj nodig. Vegetariërs sparen zoals verwacht
veel energie door een lagere vleesconsumptie,
maar doordat ze bijvoorbeeld meer sojaproducten,
groenten, fruit en kaas eten, wordt het
totale verschil in energiekosten over alle
voedingsmiddelengroepen weer verminderd.
Uit Voeding Nu, december 2000, nr 12.
Bronnen
Voedingscentrum. Zo eet Nederland 1998 -
resultaten van de Voedselconsumptiepeiling
1998.
Kok, R. Biesiot, W. Wilting HC. Energie-intensiteit
van voedingsmiddelen. Groningen: IVEM, 1993.