De dierencrisis: Michel Vandenbosch |
Recensie door Dirk Verhofstadt
Weinig organisaties hebben op zo korte tijd zoveel belangstelling
losgeweekt en resultaten geboekt als GAIA, de
dierenorganisatie Global Action in the Interest
of Animals, die in 1992 in ons land werd opgericht.
Onder haar impuls werden straatpaardenkoersen
afgeschaft, kwam er een verbod op de handel van
katten en honden op markten, werden ondermaatse
private dierentuinen gesloten, verdween de oude
paardenmarkt in Sint-Jans-Molenbeek, werden wreedheden
tegen dieren op veemarkten aan de kaak gesteld,
kwam er een discussie op gang over de gevolgen
van de intensieve veehouderij, het transport van
levend vee en het gebruik van dieren voor medische
proeven. Met haar mediatieke acties kreeg GAIA
de problematiek van het dierenwelzijn zelfs op
de politieke agenda. In het Federaal Regeerakkoord
staat een passage ingeschreven waarin de regering
belooft om de bescherming van dieren te verbeteren,
gezien de kwetsbare situatie waarin ze zich vaak
bevinden. Ook in het Vlaams regeerakkoord staat
een verwijzing naar het dierenwelzijn. Toch is
de situatie voor heel wat dieren nog steeds dramatisch
en staan we inzake ethisch besef tegenover dieren
nog maar aan het begin. Over deze problematiek
schreef GAIA-voorman Michel Vandenbosch een rijk
gestoffeerd boek onder de titel De dierencrisis
als een vivisectie van onze relatie met dieren.
"Dierengebruik, -misbruik of -verbruik
dat met pijn en lijden te maken heeft of kan hebben,
is een zaak van publieke moraal", zo schrijft
auteur. Hiermee zet hij zich af tegen de heersende
mentaliteit om dieren als utilitaire instrumenten
of goederen te zien waar we als mens mee mogen
doen wat we willen. Eigenlijk hanteren we een
dubbele moraal. De overgrote meerderheid van de
burgers vindt dat dieren met respect moeten behandeld
worden. Velen "bezitten" trouwens
een hond, kat of vogel als huisdier en ze zorgen
daar meestal goed voor. Anderzijds weigeren we
bewust of onbewust stil te staan bij het lijden
van dieren die voor consumptie gekweekt worden,
die dagenlang in goederenwagons getransporteerd
worden, die tot vermaak van de mens in dierentuinen
zitten opgesloten of die in laboratoria voor allerlei
proeven worden misbruikt. Ondanks het toegenomen
bewustzijn voor deze problematiek blijven de meeste
mensen dieren beschouwen als ondergeschikt aan
de mens en dienstbaar om op te eten. Meer nog,
de meerderheid van de bevolking acht dierenvoedsel
als een noodzaak om te kunnen leven en overleven,
een mening die door de reclame - soms in
de vorm van boodschappen van algemeen nut -
alleen maar bevestigd en aangemoedigd wordt. Michel Vandenbosch voert een moeilijke strijd
en hij is zich daar ook van bewust. Alhoewel hij
een overtuigd vegetariër is en elk gebruik
van vlees of vis afwijst, beseft hij dat hij alleen
stapsgewijze succes kan boeken. Door eerst de
meest in het oog springende misbruiken aan te
klagen, daarna de (voor de burgers) meer verdoken
vormen van mishandeling te bespreken, en tenslotte
in te spelen op de morele kant van de zaak. Zijn
boek is dan ook een mengeling van concrete acties
tegen diverse vormen van dierenmishandeling, persoonlijke
getuigenissen (zo werd hij al meermaals fysiek
bedreigd en ook effectief aangepakt door veehandelaars),
wetenschappelijke bevindingen en theoretische
bespiegelingen. Op die manier leidt hij de lezer
van de wreedheden op veemarkten, over de diverse
voedselcrisissen van de voorbije decennia, naar
een pleidooi voor de biologische landbouw en een
effectieve toepassing van de bestaande dierenbeschermingswetten,
tot zijn ultieme doelstelling, het verlenen van
rechten aan dieren als een logisch uitvloeisel
van een ethische beschavingsevolutie. Voor sommigen
is de auteur een opportunist en onruststoker die
de media handig weet te bespelen, maar het boek
geeft een ander beeld, namelijk dat van een overtuigde
activist die spreekt met kennis van zaken en goed
begrijpt dat hij de media juist nodig heeft om kijkers en lezers te raken op hun meest kwetsbare plek: hun afkeer voor geweld en hun gevoel voor
medeleven.
Iedereen herinnert zich nog de beelden van veehandelaars,
zelfs hun kinderen, die paarden, koeien en kalveren
verrot slaan. Het zorgde voor een golf van verontwaardiging.
Zoals ook de beelden van de opruiming van tienduizenden
kippen, varkens en runderen tijdens de diverse
voedselcrisissen. In Groot-Brittannië werden
dieren op enorme brandstapels vernietigd, een
beeld dat de mensen zodanig choqueerde dat de
Nederlandse minister van Landbouw er alles aan
deed om in zijn land de opruiming achter gesloten
deuren te laten plaatsvinden. Op die manier blijven
ook de kwekerijen van de intensieve industriële
veeteelt en de vele veetransporten over lange
afstanden buiten het zicht van het publiek. Nochtans
gebeuren daar de meest afgrijselijke zaken. Kippen
die gedurende hun ganse "leven" slechts
beschikking hebben over de ruimte van een A4-blad,
bestemd om zoveel mogelijk eieren te leggen of
zo snel mogelijk gewicht te winnen om verkocht
te worden in de rekken van de supermarkten. Tal
van dieren worden op die manier niet gekweekt
in open lucht of in natuurlijke waterlopen, maar
binnen de muren van industriële complexen.
Het meest gekende voorbeeld zijn alvast de "producenten"
van foie gras die kunstmatige systemen toepassen
om de omvang en het gewicht van de levers van
hun ganzen binnen recordtempo op te drijven.
Meermaals wijst de auteur met een beschuldigende
vinger naar het liberale vrije marktmodel waarin
het belang van dieren ondergeschikt wordt gemaakt
aan de winst. Deze redenering is eenzijdig, want
het Europees landbouwbeleid is alles behalve liberaal.
De Europese Unie spendeert jaarlijks meer dan
40 miljard euro aan productiesteun en exportsubsidies
in de landbouwsector. Het zorgt er niet alleen
voor dat boeren in arme landen geen kans krijgen
op ontwikkeling, het is ook een belangrijke motor
achter de intensieve veeteelt. De auteur geeft
trouwens zelf aan dat tal van veetransporten gesubsidieerd
worden door Europa "om van het surplus aan
runderen af te geraken, die ook al met Europees
belastingsgeld uit een andere landbouwsubsidiepot
geproduceerd worden". Het cruciale punt
is dat er nog altijd te veel vee onder ons is,
zo schrijft Michel Vandenbosch terecht, en dat
"als resultaat van drie decennia uit de
hand gelopen landbouwpolitiek pro bulkproductie".
In landen waar de vrije markt niet bestaat (of
bestond), zoals vroeger in de communistische landen,
wordt (of werd) trouwens totaal niet gesproken
over het welzijn van dieren. Dat neemt niet weg
dat binnen een echte vrije markt ook misbruiken
(zouden) bestaan en dat die moeten bestreden worden.
De vrijheid is immers niet absoluut en de vrije
keuze die binnen het liberalisme centraal staat,
brengt ook heel wat verantwoordelijkheid voor
de mens met zich mee.
Hiermee komt de auteur tot de kern van de zaak.
Welke verantwoordelijkheid hebben we als mens
tegenover dieren? Aristoteles beriep zich op de
"natuurlijke" rangorde waarin dieren,
maar ook slaven en vrouwen, minderwaardig waren
aan de "beschaafde" man. Zijn denken
oefende een enorme invloed uit op de Griekse filosofie
tot aan de middeleeuwen, de Renaissance en de
achttiende eeuw. Thomas Van Aquino, Descartes
en Spinoza hebben dit mensbeeld alleen maar versterkt.
Ook Kant bleef dieren aanzien als inferieure schepsels,
maar zag wel indirecte plichten van de mens. Zo
mag je geen leven kapot maken zonder reden. Men
mag niet wreed zijn tegenover dieren, niet alleen
omwille van het goed van de dieren, maar omwille
van de kwalijke morele gevolgen voor de mens zelf.
Hier ligt de basis voor de latere wetten op het
dierenwelzijn, maar dat is voor Michel Vandenbosch
nog ruim onvoldoende. Hij grijpt terug naar Arthur
Shopenhauer die "medelijden" als de
ware grondslag van de moraal ziet. Niet alleen
medelijden ten aanzien van medemensen maar ook
ten aanzien van andere levende wezens. Dit is
de basis waarop hedendaagse denkers als Tom Regan,
Peter Singer en Paul Cliteur thans pleiten voor
dierenrechten. De barbaarse houding van de moderne
mens tegenover dieren is voor Cliteur alvast de
"morele blinde vlek" van onze tijd.
De auteur verwijst naar Charles Darwin die "de
uitbreiding van onze ethische bezorgdheid tot
de dieren als het laatste stadium van de morele
ontwikkeling van de mens" zag. Die morele
ontwikkeling maakten we ook mee rond de problematiek
van de slavernij. Slaven werden vroeger gezien
als wezens zonder rechten, als bezittingen die
men kon brandmerken, verhandelen en gebruiken
voor eigen nut. De Franse revolutionairen en Britse
filosofen als Jeremy Bentham en John Stuart Mill
keerden zich tegen de slavernij. Uiteindelijk
werd ze ook afgeschaft. Maar, zo stelt de auteur,
thans zitten dieren in die positie. Hij spreekt
dan ook van "dierslaven" die volledig
in functie van menselijke belangen leven en sterven.
Opvallend is trouwens dat onmenselijke regimes
technieken van uitbuiting die eerst op dieren
werden uitgeprobeerd, later ook toepasten op mensen
die werden gedegradeerd tot inferieure wezens.
Denk aan de eugenetica onder de nazi"s,
de systematische vernietiging van "Lebensunwertes
Leben" en hoe in Auschwitz de beschikbare
ruimte per gevangene in de barakken tot een minimum
werd herleid, waardoor ze als "dieren"
op elkaar zaten.
De auteur houdt een pleidooi voor een universele
menselijke zorgzaamheid ten aanzien van dieren.
De meeste mensen vertonen als vanzelf mededogen
voor het lijden van andere levende wezens. Dat
weten filmmakers heel goed. Denk bijvoorbeeld
aan de slotscène van de film Kagemusha
van de Japanse cineast Kurosowa. Tussen de lijken
van soldaten op het slagveld had hij een aantal
paarden gelegd die onder verdoving probeerden
op te staan maar daar niet in slaagden. De beelden
van de vermeend stervende paarden misten hun effect
niet. Heel wat kijkers konden hun emoties niet
bedwingen. Vandaar ook hun afkerende reacties
op beelden van verminking en mishandeling van
dieren. Toch zijn er ook mensen die gevoelloos
blijven voor dierenleed. "Aan het begin
van de 21ste eeuw worden jaarlijks ongeveer dertigduizend
stieren omgebracht in de Spaanse arena"s",
zo schrijft de auteur, een spektakel dat grotendeels
in stand wordt gehouden door toeristen. De aanwezigen
zien hoe die dieren pijn lijden door de manier
waarop stierenvechters de dieren urenlang afmatten
en finaal afmaken.
Michel Vandenbosch en zijn medestanders hebben
dus nog heel wat werk voor de boeg. Niet alleen
in concrete acties maar ook in het voortdurend
voorhouden van een spiegel aan het grote publiek.
Met de boodschap dat ze als mens de plicht hebben
om te zorgen voor diegenen die weerloos zijn zoals
kinderen, bejaarden en mentaal gehandicapten.
Die weerlozen hebben rechten, er zijn wetten die
hen beschermen en er bestaan erkende organisaties
die hun belangen namens de overheid kunnen verdedigen.
Die zorgplicht van de mens bestaat ook tegenover
dieren, maar die beschikken niet over rechten,
de wetten tegen dierenmishandeling worden amper
gecontroleerd en ze kunnen enkel rekenen op vrijwillige
organisaties om hun belangen te verdedigen. Dieren
zijn weerloos omdat ze zich als groep niet kunnen
verdedigen. Vandaar de noodzaak dat mensen en
de overheid dit in hun plaats doen. Om diervriendelijke
productie en consumptie aan te moedigen, dierenasielen
te ondersteunen, de ongebreidelde kweek en handel
in gezelschapsdieren aan banden te leggen, langdurige
transporten van levend vee af te bouwen, de niet
intensieve veeteelt te stimuleren, rituele thuisslachtingen
te verbieden, de import van bont aan banden te
leggen, enzovoort. Kortom door het toepassen van
diervriendelijker praktijken en een grotere controle
op misbruiken terzake.
Is dit haalbaar? Als men ziet hoe snel de impact
van GAIA de voorbije jaren is toegenomen is er
reden tot optimisme. En alhoewel de auteur het
nauwelijks vermeldt, bestaan er twee belangrijke
manieren om de overheid en het bedrijfsleven aan
te zetten tot een meer diervriendelijke houding.
Mensen kunnen als burgers en als consument immers
heel wat druk uitoefenen. Bij de laatste Europese
verkiezingen in Nederland haalde de Partij voor
de Dieren ruim drie procent van de stemmen en
haalde zo bijna een zetel. Met diezelfde uitslag
zouden ze bij landelijke verkiezingen vijf vertegenwoordigers
halen en, net zoals de groene partijen twee decennia
geleden, kunnen wegen op de politieke besluitvorming.
Als men er tevens in slaagt om de link tussen
biolandbouw, niet intensieve veeteelt en gezondheid
duidelijker te maken dan zullen ook bedrijven,
vooral verkoopspunten, onder druk komen te staan
van kieskeurige consumenten. Die zijn immers geen
schapen maar wolven. Michel Vandenbosch wijst
erop dat "meer dierenwelzijn een prijs heeft"
en dat klopt. Daar zou de overheid, en zeker de
Europese overheid veel kunnen doen. Via fiscale
stimuli voor diervriendelijker producten en vooral
het heroriënteren van de enorme subsidiestromen
naar reconversie van intensieve veeteelt naar
nichemarkten met kwaliteitsproducten.
Betekent dit alles dat we dieren steeds op dezelfde
manier moeten behandelen als mensen? Dat kan niet.
De auteur haalt sterke argumenten aan tegen dierenproeven
ter bestrijding van menselijke ziektes, maar het
is voor al wie gelooft in de wetenschappelijke
vooruitgang moeilijk deze deur volledig te sluiten.
Proeven die echt van belang zijn en uitzicht bieden
op het redden van mensenlevens moeten kunnen.
Nog evidenter is de keuze die een mens moet maken
indien hij moet kiezen tussen het redden van een
mensenleven of dat van een dier. Dat neemt niet
weg dat we overeenkomstig John Stuart Mill onze
vrijheid van handelen moeten temperen als we de
rechten van anderen schaden, en dat dit ook van
toepassing is ten aanzien van de meest weerloze
levende wezens, namelijk de dieren. Om dat te
bereiken is een organisatie als GAIA broodnodig.
Michel Vandenbosch haalt in zijn slot de woorden
aan van een van zijn militanten die zegt dat hij
een wet zou willen "die elk slachthuis verplicht
de muren te vervangen door glazen doorkijkwanden".
Misschien zou men ook hetzelfde moeten doen met
kwekerijen van kippen, varkens en runderen, met
de laboratoria waar men dierenproeven toepast,
met de centra waar men zieke dieren vernietigt,
met de bedrijven die bontjassen maken en zovele
andere plaatsen waar dieren mishandeld, verminkt
en vernietigd worden. Het zou heel wat verborgen
leed zichtbaar maken, het emotioneel bewustzijn
van mensen raken, en hen tot inzicht brengen dat
er iets fundamenteels fout zit. Dit boek kan mensen
doen inzien dat meer eerbied voor dieren uiteindelijk
kan leiden tot een menselijker samenleving. |
|
|
|
|
|