Te vaak en om verschillende redenen hebben we grijpers,
omvallende koeien, brandende kadavers op ons netvlies
ingebrand gekregen. Degelijk beelden kunnen heel veel
los maken. Ook taferelen, die met transport en handel
van exotische dieren te maken hebben, kunnen de gemoederen
verhitten. Overigens de beelden van de dagelijkse gang
van zaken in een slachthuis of van zogenaamde "normale"
houderij omstandigheden zouden dat ook kunnen, maar
daar worden we meestal niet mee geconfronteerd, zodat
we in alle rust van goedkope dierlijke producten kunnen
genieten.
Afgezien van uitzonderlijke situaties zoals we de laatste
jaren een aantal keren meegemaakt hebben, houden en
doden we in Nederland, honderden miljoenen dieren. We
zijn er buitengewoon goed in geslaagd om deze grote
aantallen dieren aan ons blikveld te onttrekken. Je
ziet nauwelijks een kip of een varken; ook het verplaatsen
van grote aantallen dieren valt nauwelijks op. Een
op de twee huishoudens heeft een gezelschapsdier. We
hebben elk moment 14 miljoen varkens, 106 miljoen kippen,
4 tot 5 miljoen honden en katten, enkele miljoenen stuks
vee. De meeste dieren - kippen en varkens - worden in
onze handen niet oud, dus deze voorraad wordt om de
paar maanden ververst.
De boeren houden van hun dieren horen we nu; huisdierbezitters
houden de dieren sowieso voor hun plezier en sparen
vaak kosten nog moeite om deze dieren aan te schaffen
en lang in leven in te houden. Alle houders houden blijkbaar
van hun dieren. Ik wil niets af doen aan deze emotie,
maar kan niet nalaten te denken dat er grote verschillen
zijn in dierenliefde. Het is moeilijk voorstelbaar,
dat iemand die duizenden dieren houdt om ze met de regelmaat
van de klok naar de slachterij te brengen hetzelfde
bedoelt als iemand die slechts een enkel dier in huis
heeft.
De actualiteit toont aan dat "dierenliefde"
geen garantie is voor de dieren, dat alles goed met
ze gaat. Op alle terreinen doen zich problemen voor,
niet alleen dat van landbouwhuisdieren: gewone huisdieren
hebben allerlei genetische gebreken, meestal door de
mens opzettelijk veroorzaakt door zijn typische wijze
van fokken, omdat we een afwijkend (en onnatuurlijk)
uiterlijk "mooi" vinden. Dierenliefde lijkt
ook te betekenen dat we het object van deze liefde gaan
vervormen tot iets wat het niet is. Huisdieren moeten
een hoog aaibaarheidsgehalte hebben: ook een dierlijk
product. Desnoods selecteren we ze daarop zodat wat
oorspronkelijk een roofdier was een soort marmot wordt,
niet te groot, niet te lastig en leuk voor de kinderen.
Landbouwdieren vervormen we tot productiedieren, waarbij
groei, productie, voortplanting etc. de criteria vormen.
Ook hun welzijn wordt beoordeeld aan de hand van ons
vervormde beeld van dat dier. Het welzijn van landbouwhuisdieren
is goed als ze gezond zijn. De huisdierbezitter vindt
het al gauw goed als zijn huisdier meegaand is en hij
zichzelf er goed bij voelt. Dierenliefde lijkt sterk
gekleurd door onze betrokkenheid bij de reden waarom
wij deze dieren houden. Onze dierenliefde heeft een
egocentrisch trekje en dat is mede de oorzaak van veel
welzijnsproblemen. De betrekkelijkheid blijkt ook uit
grote culturele verschillen. Wij eten geen honden, maar
er is weinig reden om het varkens anders te behandelen
dan onze huisdieren.
Wat is welzijn en is het meetbaar? Een dier dat geen
enkel teken van plezier toont, al is het nog zo gezond
is geen gelukkig dier. Zo'n definitie zou voor de mens
ook niet acceptabel zijn. Iemand die geen enkel teken
van plezier geeft, zouden wij somber, zoniet depressief noemen. Steeds meer biologen komen met methoden om welzijn
toch in verschillende categorie?n in te delen.
Ik verwijs slechts naar een proefschrift van Marc Bracke,
dat over het objectief meten van welzijn gaat.
Ondanks de selectie op specifieke kenmerken: uiterlijk
(huisdieren) of groeisnelheid (kippen) zijn dieren natuurlijk
nog steeds dieren met hun eigen soortspecifieke kenmerken
en behoeften. Een kip wil stofbaden, scharrelen en in
familieverband rondlopen; een varken wil wroeten, modderbaden
en ook liefst in familieverband leven. Jonge dieren
willen een bepaalde tijd bij de moeder blijven, spelen
et cetera.
Waar en wanneer kan dat nog? Dieren zijn niet zo intelligent
om te bedenken dat deze behoeften in een houderij niet
nodig zijn. En al bedachten ze het wel, dan nog zijn
natuurlijke behoeften moeilijk te onderdrukken, juist
omdat het zo plezierig is voor ze is om er gehoor aan
te geven. De maatschappij is blijkbaar ook niet intelligent
genoeg om te bedenken dat het dier dit ook niet kan
beseffen. Nee, onze wijze van houden is toegesneden
op beperkte doelen en je ziet maar zelden emotionele
betrokkenheid van de houders van huisdieren en landbouwhuisdieren
over de rigoureuze beperkingen, die zij aan hun dieren
opleggen.
De troosteloze stangen, kale vloeren dichtopeengepakte
dieren in sombere verblijven, de eindeloze stressvolle
transporten etc. vermochten tot dusverre niet de emoties op te wekken, die wij nu ook van de zijde van de houders
zien. Ik denk dat wat nu gezien wordt niet alleen met
het individuele dier, maar ook met het mogelijk verlies
van een eigen bedrijf te maken heeft. Immers altijd
speelden de economische belangen van export een dominerende
rol in het afremmen van ook maar de geringste verandering.
Centimeter voor centimeter worden de hokken vergroot
en heel langzaan verloopt de overgang naar groepshuisvesting
van dieren.
Er liggen talloze rapporten bij de overheid zowel van
Dierenbescherming als van onderzoeksinstellingen op
het terrein van transport, gezondheid en welzijn van
landbouwhuisdieren en ook gewone huisdieren ter aanscherping
van wetgeving in deze.
De Raad van Dierenaangelegenheden een adviesorgaan van
het Ministerie van LNV bespreekt deze zaken en ik ken
ze ook dan ook van de discussies daar en van de door
de Raad uitgebrachte adviezen. In overeenstemming met
ons nationale poldermodel zitten alle partijen aan tafel:
de sectoren, de Dierenbescherming en overheid. Ondanks
alle media aandacht hoor ik nu dan ook weinig nieuws,
behalve dan de emotionele betrokkenheid van houders
van landbouwhuisdieren en consumenten. Toch heeft het
heeft geen zin met vinger te wijzen naar deze of gene.
Iedereen kan iedereen verwijten maken. De burger, die ook consument is, verwijten nu de sector dat zij dieren
op een dieronwaardige wijze houden. De houders verwijten
de burgers dat zij goedkope producten kopen willens
en wetens en hun eigen huisdieren soms niet veel beter
houden. De melkveehouders verwijten de varkenshouderij
dat zij exportbelangen belangrijker vinden dan hun dieren.
Een dier doden voor een goedkoop product vindt men
acceptabel, zinloos doden is iets anders. Maar zijn
die producten zo belangrijk, dat zij het houden en doden
van dieren wel rechtvaardigen. Is wit kalfsvlees of
een ei voor een prijs die al dertig jaar hetzelfde is
een primaire levensbehoefte? Is het houden van een sociaal
dier in afzondering van soortgenoten zo belangrijk dat
wij soms intelligente en sociale dieren (papegaai) in
een huiskamer jaren mogen opsluiten?
Het probleem ligt bij de kortzichtige emotionele betrokkenheid
van de mens zelf. Onze liefde voor het dier wordt al
gauw verward met emotionele betrokkenheid bij onze andere
wensen. Geld verdienen aan of plezier hebben van dieren
betekent dat wij dierenwelzijn mede vanuit dit "eigen
belang" gaan zien.
Ik wil emotionele betrokkenheid niet bagatelliseren;
emoties zijn waardevol en kunnen en moeten een richtsnoer
zijn voor wat we goed en verkeerd vinden. Emoties moeten
ook serieus genomen worden, maar ze zijn in hun ruwe
vorm geen argument op zichzelf; ze moeten reden zijn
om argumenten te bedenken; waar komen ze vandaan, zijn
ze overtrokken of tegenstrijdig of het topje van een
ijsberg. Het enige wat ons van dieren onderscheid is
wellicht het feit dat wij er iets meer over na kunnen
denken over wat ons beweegt. Het is nodig om de beperkingen
en vervormingen van de menselijke primaire reactie op
indringende beelden onder ogen zien als het om dieren
gaat.
Kennis van dieren en inzicht in onze eigen mening en
gevoelens met betrekking tot dieren zijn nodig.
Dit moet leiden tot een duidelijk onderscheid tussen
de belangen van het dier en die van de mens. De belangen
van het dier in termen van welzijn liggen in zijn aard,
zijn soortspecifieke kenmerken en behoeften en moeten
vanuit het perspectief van het dier gewogen worden.
Het perspectief van een dier is anders dan dat van de
mens en vereist kennis van dieren, diergedrag, zijn
oorzaken en functies voor het overleven van individuele
dieren en van de soort. De belangen van de mens liggen
op het terrein van geld, kennis (proefdieren), esthetiek,
- dieren kunnen mooi zijn, of ze voorzien in een sociale behoefte, huisdieren.
Na een onderscheid tussen belangen van de mens enerzijds
en die van het dier anderzijds moet er een afweging
plaats vinden. Het inschatten van het welzijn van een
dier kun je niet alleen aan de houder overlaten, omdat
die betrokken is bij de belangen waarom hij het dier
houdt en dat be?nvloedt zijn opvatting over het
wel en wee van het dier.
Het vereist kennelijk een nadrukkelijk inzicht en enige
afstand om je enigszins te wapenen tegen dit typisch
menselijke gedrag. Je kunt dit hypocriet noemen; je
kunt het ook onderkennen als een feit en er rekening
mee houden. Ook bij "nadenkende" politici
zie je dit helaas optreden. Als het doel van het houden
van een dier belangrijk is worden ze relatief ongevoelig
voor het welzijn; het omgekeerde geldt ook als het doel
onbelangrijk is, worden er opeens welzijnsargumenten
aangevoerd waarom een dergelijke houderij niet zou moeten.
Economisch relatief onbelangrijke sectoren hebben het
slechter dan de zwaargewichten. Politici kunnen in principe
beschikken over veel informatie en zich laten inlichten.
Rapporten met harde feiten worden te vaak en te gemakkelijk
genegeerd of als het zo uitkomt gebruikt om reeds gemaakte
politiek keuzes te beargumenteren.
Toch moeten we het van de onvrede met situaties zoals
de huidige hebben; dit moet de motor moet zijn om andere
keuzes te maken. Dat moet tot een zodanig beleid leiden,
dat als de aandacht weer verslapt, omdat de indringende
beelden van de buis verdwijnen het beleid zodanig ingericht
is, dat we niet per ongeluk weer vervallen tot gemakzuchtig
en impulsief koopgedrag.
Deze "emotionele" motor moet wel in een auto
geplaatst worden met een bestuurder met rijbewijs, ook
al zijn er passagiers die meepraten over de bestemming.
Het is ook wenselijk om met zijn allen naar hetzelfde
doel te willen rijden. Dus het doel voor alle dieren
- acceptabel welzijn - moet wel hetzelfde zijn.
Er is tot nu toe een sterke tendens om naar aanleiding
van elk afzonderlijk probleem een eigen ad hoc oplossing
te zoeken, hetgeen resulteert in inconsistent en ongeloofwaardig
beleid. Nu hangt het lot van een willekeurig konijn
in Nederland af van het feit of het konijn als priv?
huisdier, als consumptie dier, als proefdier of als
object voor de jacht fungeert. Telkens gelden geheel
andere regels of vaak ook geen. Ook ratten worden als
ongedierte verdelgd, als huisdieren vertroeteld of als
laboratorium dier behandeld, hetgeen in het laatste
geval betekent dat een ethische commissie het ongerief
weegt t.o.v. het belang van wetenschappelijk onderzoek.
Wat dat betreft kan de wet op de Dierproeven als voorbeeld
dienen voor andere diergroepen.
De auto is de structuur die wij kiezen om de gewenste
doelen: een diervriendelijke duurzame dierhouderij,
te bereiken. De passagiers, die meepraten zijn wij met
zijn allen. De bestuurders van de auto zijn zij, die
met kennis van zaken een objectieve afweging maken tussen
het belang van het dier enerzijds en dat van mens anderzijds.
Er moet een duidelijk orgaan zijn (zoiets als de Raad
voor Dierenaangelegenheden?), waar de belangen van mens
en dier objectief gewogen worden, vervolgens moet de
situatie van het dier zodanig ingericht worden dat de
mogelijke aantasting van zijn welzijn opweegt tegen
het menselijk belang.
Vaak wordt een parallel met milieu getrokken. Producten,
waarvan de productie milieuonvriendelijke aspecten heeft
gekend, horen niet in de supermarkt te liggen. Er moeten
minimum eisen gesteld worden aan die zaken waar de burger
uit kan kiezen. Desnoods moet een extra heffing ervoor
zorgen dat een productiewijze dierwaardig is (het kwartje
van Brinkhorst).
Een goed milieu begint bij jezelf, dierenwelzijn ook;
beide zijn een te groot goed om aan de korte termijn
krachten van gemengde emoties over te laten; ze verdienen
verstandige, op de lange termijn gerichte aandacht. Berry Spruijt, is hoogleraar "Ethologie en
Welzijn van Dieren" in Wageningen en Utrecht, en
"voorzitter van de hoofdafdeling Dier en Maatschappij"
van de Faculteit Diergeneeskunde in Utrecht. Dit artikel
is (geredigeerd) verschenen begin april 2001 in het
NRC.