Rozemond bespreekt de paradox van het nastreven van geluk: hoewel mensen rationeel proberen hun omgeving te beheersen om toeval en ongeluk uit te sluiten, zijn onbeheersbare zaken als emoties en verlangens noodzakelijk voor geluk. Hij betoogt dat vrijheid een voorwaarde is voor spontaan geluk, terwijl dwang het belemmert. Hij gebruikt het voorbeeld van John Stuart Mill, waarbij de kritische analyse van ervaringen averechts werkt en een competente beoordelaar zelden echt gelukkig is. Rozemond suggereert dat geluk niet bewust nagestreefd kan worden, en dat spontane activiteiten nodig zijn om natuurlijke gevoelens van geluk op te wekken.
In het laatste deel van het boek komt Socrates naar voren als iemand die, ondanks zijn inzicht in de beperkingen van menselijk begrip over geluk, zelf niet per se gelukkiger is dan een varken. De auteur stelt voor dat het geluk van een varken binnen handbereik ligt als mensen zich beperken tot elementaire behoeften. Hij bekritiseert de moderne samenleving die worstelt met overvloedige rijkdom en onverzadigbare verlangens, wat leidt tot creperen of consumeren als levensvormen.
Rozemond roept op tot een synthese tussen de filosoof en het varken, waarbij ze samenwerken tegen de onbevredigbare consument en pleiten voor een meer tevreden levensstijl. Het suggereert dat de tegenstelling tussen begeerte en verstand een schijngevecht is en dat een nieuwe mens, Porcrates, de beestachtige denker, beide aspecten kan verenigen.
Het slot van het boek benadrukt het belang van filosofie als een voortdurende zoektocht naar antwoorden op levensvragen, waarbij de onwetendheid van de filosofie de ruimte biedt voor voortdurende gesprekken en vragen. Het vergelijkt dit met de eeuwige cyclus in Plato's grot, waar mensen gevangen zitten in hun illusies maar genoegen nemen met het gesprek om de verveling te verdrijven. Het stelt voor om te leren van het varken dat tevredenheid kan worden gevonden met eenvoudige gedachten en dat overbodige verlangens en consumptie vermeden moeten worden. |