Talloze muizen en ratten leggen het loodje bij de verplichte
kwaliteitscontroles van geproduceerde vaccins. Daarvoor
bestaan alternatieven, die zich helemaal in een reageerbuis
afspelen. 'Als die muizen apen waren, was de wereld
te klein'.
Door Jeroen Trommelen. Dit artikel verscheen 12
november 2001 in de Volkskrant. Een muis aan tetanus zien doodgaan, dat went nooit,
zegt prof. dr. Coenraad Hendriksen, hoogleraar Alternatieven
voor Dierproeven aan de Universiteit Utrecht en onderzoeker
bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
(RIVM). Muizen die zijn ingespoten met tetanus ondergaan
hun laatste uren met zichtbaar pijnlijke, spastische
krampen. 'Een heel vervelend gezicht. De meeste onderzoekers
in het laboratorium vinden het nare testen en willen
er best vanaf'.
Probleem is dat de muizen sterven voor een hoger doel,
namelijk voor de productie en controle van vaccins en
hormoonpreparaten. Ze worden geofferd voor de bestrijding
van ziektes waaraan mensen en (landbouw)huisdieren zelfs
kunnen overlijden. Voor dat doel zijn dierproeven onomstreden.
Vorig jaar was 20 procent van de Nederlandse testen
erop gericht: 150 duizend van de bijna 750 duizend dierproeven
in totaal.
Maar dat kan minder - véél minder zelfs,
vindt Hendriksen. Afgelopen week hield het RIVM een
symposium in Utrecht om dat te beargumenteren bij vakgenoten
en andere geïnteresseerde wetenschappers. Nieuwe
technieken maken het mogelijk om levende proefdieren
te vervangen door reageerbuizen en analyseapparatuur.
Synthetische vaccins, die in apparaten op samenstelling
gecontroleerd kunnen worden, zouden de huidige biologische
middelen helemaal kunnen vervangen en daarmee één op de vijf dierproeven overbodig maken.
Deels gaat het om 'pure sciencefiction', waarschuwde
onderzoeker dr. K. McCullough van het Zwitserse Institute
of Virology and Immunoprophylaxis. Maar anderzijds zijn
de eerste vaccins volgens dit procédé
al op de markt, zoals een vaccin tegen hepatitus-B dat
in gist wordt gemaakt en met de gaschronomatograaf kan
worden geanalyseerd. 'Op het gebied van dierproeven
is via deze weg nog substantiële winst te behalen',
zegt de Utrechtse hoogleraar. 'En dat komt goed uit,
omdat het totale aantal dierproeven al enkele jaren
niet meer daalt, maar toeneemt'.
De productie van medicijnen of vaccins lijkt voor buitenstaanders
misschien hightech te zijn, maar het basisprincipe is
vaak verassend primitief. Sommige vaccins worden nog
steeds opgekweekt in simpele glazen halve-literflessen
en gefabriceerd in relatief kleine hoeveelheden van
honderd tot duizend liter per keer. Omdat in principe
elke partij verschillend kan zijn, moeten voor elke
productiegang nieuwe proefdieren voor kwaliteitscontrole
worden ingezet.
Dat gebeurt via 'challenge-proeven' waarbij een groep
van doorgaans twintig dieren vier verschillende doses
van het vaccin krijgt toegediend. Vervolgens krijgen
ze ziektekiemen ingespoten, en wordt gekeken hoe de
dieren reageren. Zo bewijzen ze keer op keer de werkzaamheid
van de stof, door al of niet bij een dodelijk geachte
dosis te overlijden.
De methode is betrouwbaar, bijna vijftig jaar oud en
verplicht gesteld in wettelijke voorschriften. Alleen
al bij het RIVM sterven jaarlijks duizenden proefdieren
om de werkzaamheid en kwaliteit de vaccins tegen bijvoorbeeld
tetanus, kinkhoest en difterie te bewaken.
En dat is nog relatief weinig, want een veelvoud van
dat aantal dieren vindt de dood in de testlaboratoria
van de Nederlandse diergeneesmiddelenindustrie. Muizen
worden het vaakst gebruikt. Daarna komen ratten, cavia's
en konijnen, plus een kleiner aantal honden, kippen
of varkens wanneer het vaccin speciaal voor dat dier
is bedoeld.
Via een rekenkundige analyse van oude testrapporten
bewezen RIVM-onderzoekers tien jaar geleden al dat de
betrouwbaarheid van de test niet minder wordt wanneer
het aantal beesten per controlegroep werd verminderd
van twintig naar twaalf. En dat aantal kan, zo
werd onlangs vastgesteld, weer worden teruggeschroefd
naar acht wanneer van de beesten alleen het bloed wordt
afgenomen en geanalyseerd, in plaats van af te wachten
of de dieren zelf ziek worden.
'Probleem is dat de betrouwbaarheid van de methode nog
moet worden bewezen', zegt de hoogleraar. De instanties
die moeten besluiten over de toelating van nieuwe methodes,
zijn in aanleg conservatief. Het RIVM heeft te maken
met de Europese Farmacopee, een instituut van de Raad
van Europa.
Zielige muizen zijn op dit niveau het argument niet,
weet hij. En dat werd afgelopen week beaamd door veel
buitenlandse onderzoekers in Utrecht. Dat het aantal
proefdieren kan worden teruggedrongen, is weliswaar
meegenomen, maar belangrijker is dat de tests met analyseapparaten
en reageerbuizen betrouwbaarder, goedkoper en beter
te reproduceren zijn.
'Dat is ook de reden waarom veel ontwikkelingslanden
in de techniek geïnteresseerd zijn. Vele hebben
een eigen vaccinproductie waar enorme dierenlaboratoria
aan zijn verbonden. Ik ben geweest in instituten in
Vietnam en Indonesië, met elk een half miljoen
proefdieren. Het gaat daar niet zozeer om de reductie
van het proefdiergebruik, maar om de reductie van kosten,
plus het feit dat dierproeven onder tropische omstandigheden
vaak moeilijk uitvoerbaar zijn'.
In Nederland speelt het ethisch aspect een grotere rol,
maar helemaal tevreden is Hendriksen niet. Bij zijn
inauguratie als bijzonder hoogleraar Alternatieven voor
Dierproeven aan het Wetenschappelijk Centrum Dier en
Maatschappij (WCDM) in Utrecht bepleitte hij vorig jaar
een strengere verantwoording van proefdiergebruik door
wetenschappers.
De helft van de Nederlandse proefdieren wordt gebruikt
op universiteiten, voor allerlei promotieonderzoek.
'Iedereen zou in zijn of haar proefschrift moeten uitleggen
waarom hij dieren heeft gebruikt en waarom dat niet
anders kon. Onderzoekers staan nog steeds niet voldoende
stil bij de mogelijke alternatieven'.
In 1978 werden in Nederland anderhalf miljoen proefdieren
gebruikt. Na een sterke daling in de jaren tachtig stabiliseerde
dat op ongeveer zevenhonderdduizend. Maar de laatste
twee jaar loopt het weer op, met name door de toename
van het gebruik van genetisch veranderde muizen. De
actieclubs en organisaties die tegen proefdieren zijn,
vindt hij, zouden zich nadrukkelijker met die alledaagse
werkelijkheid moeten bezighouden.
'Zij moeten scoren bij hun achterban en richten zich
op de meest aaibare dieren, omdat die het zieligst zouden
zijn. Maar daar ligt het grootste probleem niet. Nog
los van het argument dat die pakweg zeshonderd apen
meestal niet aan de proef overlijden, en ook niet bij
de echt vervelende experimenten zijn betrokken. Meer
dan 60 procent van de proefdieren bestaat uit muizen
en ratten. Soms lijkt geen hond daarin geïnteresseerd'.