Hoe langzaam de liefde uit de veehouderij verdween
Kan dat samengaan: het gebruik maken van dieren en volhouden dat je van dieren houdt?
Wij denken van niet. Het kan wel anders.
Twijfelde er vroeger niemand aan dat een boer zijn beroep deed uit liefde voor dieren en de natuur, tegenwoordig gaat het meer om het geld.
Vroeger, voor de Tweede Wereldoorlog, toen schaalvergroting en rationalisatie nog niet hadden toegeslagen in de veehouderij, werden dieren in het voorjaar geboren op de boerderij.
Nu worden varkens en kippen in de meeste
gevallen op gespecialiseerde vermeerderingsbedrijven geboren,
het gehele jaar door. Het kalf wordt op de "klassieke"
melkveehouderij geboren vanwege de voornamelijk onbenullige
reden om de melkgift bij de moeder op te wekken. Daarna
wordt het kalf in de meeste gevallen afgevoerd: naar de
slacht of via de omweg van een mesterij.
Het kan voorlopig niet veel anders, en zou het technisch
mogelijk zijn dat koeien zonder moeder te worden alsmaar
melk zouden blijven geven, dan was het allang ingevoerd.
De rationalisatie van het "moderne" veehouderij
heeft alles te maken met het zo efficiënt mogelijk
laten verlopen van de bedrijfsvoering. De kosten moeten
zo laag zijn dat het "product" kan concurreren
met buitenlandse producenten. Wat weinig Nederlanders
zich realiseren is dat de Nederlandse veehouder voornamelijk
(voor tweederde) produceert
voor de buitenlandse markt. Om dat mogelijk te maken moest
van de naoorlogse, meestal door de Landbouwhogeschool
van Wageningen ingefluisterde landbouwministers ieder
boer specialiseren, investeren en schaalvergroten.
Met de specialisatie en de schaalvergroting verdween de
liefde voor het dier uit het boerenvak. De meeste veehouders
maken dieren niet meer mee van geboorte tot de dood. Zouden
ze dat wel doen, dan zouden ze nog het individuele dier
niet meer "zien" vanwege de grote aantallen.
Het onethische van
de bio-industrie zit niet in de eerste plaats in de momenten
van geboren worden of het slachten.
Geboorte en dood van dieren zijn noodzakelijk wanneer
mens en dier vlees eten. Dit organiseren gebeurt in de
praktijk weliswaar op industriële schaal, maar is
niet iets waar op zich veel is op aan te merken, al is
het bepaald niet respectvol te noemen. Kuikens die in
grote getale uit eieren in broedstoven worden geboren
en vervolgens gesekst op de lopende band levert geen
romantisch gezicht op. Je kunt echter bij deze mechanisatie
nauwelijks van aantasting van dierenwelzijn spreken. Natuurlijk,
je gunt het kuiken een romantische geboorte onder moeders
vleugels, maar je kunt je voorstellen dat zoiets economisch
nauwelijks uitkan. Wel is de behandeling van het kuiken
als "ding" een slecht voorteken voor de latere
behandeling in de weken daarna. Dat het jonge haantje
versnipperd of vergast wordt, is een teken van fabrieksmatige
onverschilligheid. Hoe erg ook, het is een kwestie van
persoonlijke smaak. Je kunt moeilijk de haantjes in een
asiel stoppen. Zou de sexe van kippen bij conceptie zijn
te beïnvloeden of zou er ook op dit punt een technologische
oplossing zijn, dan was dat allang gekozen. Vast staat
is dat dit dier in ieder geval niet lang onder penibele
omstandigheden (bio-industrie) in leven wordt gehouden.
Erger is de situatie voor het dier (leghen, vleeskuiken,
vleesvarken, zeug en iets mindere mate de melkkoe) dat
wel economisch interessant is.
De zwaarder wegende ethische bezwaren tegen de bio-industrie zitten tussen leven en dood in,
namelijk bij het opgroeien en het langdurende, vaak internationale transport van de landbouwproductiedieren. Met de specialisatie zijn
het nu de boer en de transporteur degenen die het vuile
werk vrijwillig op zich hebben genomen. De agrarische industrie heeft het allemaal gemakkelijk
gemaakt voor de veehouder en stallenbouw en mogelijkheden
voor productie op grote schaal voorbereid. Ze levert de pas geboren kuikens of biggen af op het boerenbedrijf en komen ze weer op
halen na enkele weken of maanden wanneer het dier
haar minimale slachtgewicht bereikt heeft. Qua leeftijd
is het dier een puber, die net uit de kluiten gewassen.
Voor de boer die zelf geen veevoer wil of kan verbouwen
wordt het voer gebracht en de melk afgevoerd. Deze melkveehouder
hoeft alleen nog maar te melken of de melkrobot te bedienen
en het vee te voederen. Dat is overigens precies het werk
dat de agrarische industrie liever aan de melkveehouder
overlaat, want de werktijden zijn lang en ongunstig en
het imago slecht. Voor niet-grondgebonden
intensieve varkens- en vleeskuikenshouders geldt het nog sterker.
Staat er voor de boer nog wat tegenover,
tegen deze eigenlijk ongunstige ruil? De boer roemt zijn
bewegingsvrijheid op zijn erf, het vrije ondernemerschap
en het bepalen van eigen werktijden, kortom zijn vrijheid.
Hij houdt vooral zichzelf en zijn vee voor de gek. De
moderne boer heeft dermate hoge investeringen gedaan,
dat hij in wezen slaaf van de
bank is. Door hard te werken hoopt hij zo snel mogelijk
uit de schulden te komen. Helaas
zijn de verdiensten laag, zodat het langer duurt dan hij
dacht. Loopt het soms wat beter dan wordt hij weer verleid
om nog meer te investeren.
Deze situatie leidt ertoe dat boeren met een echt hart
voor dieren er mee ophouden of hobbyboeren worden. Alleen
de meest op geld beluste veehouder blijft over.
Ondertussen bezoekt het oudere publiek met hun kinderen
de kinderboerderijen en de biologische boer tijdens de open dagen. Omdat er nog koeien in wei lopen, denkt of hoopt zij dat de praktijk
nog enigszins lijkt op die situatie en die ze zich van
hun kindertijd bij hun opa en oma op de boerderij herinneren.
Helaas, de praktijk van het dier, gehouden voor de consumptie
is anders. Duistere stallen, gevuld met duizenden dieren
die hele dagen niets anders te
doen hebben dan zich te voeden om zo snel mogelijk
slachtrijp te worden. Vervolgens worden ze (soms veel
te lang) vervoerd naar de slachterij. De moderne boer
is industrieel geworden die al zijn tijd besteed aan het
optimalizeren van het productieproces, waarbij uitgaven
aan voeding en dierenwelzijn wordt geminimaliseerd. De
veearts wordt hoogstens ingeschakeld als dieren ziekteverschijnselen
vertonen die de productie verlagen. Iemand die op de kosten
let zal (op den duur) alles nalaten wat niet minimaal
vereist wordt door de opkoper van het productiedier. Ook
deze opkoper (die helemaal geen band met het dier heeft)
zal proberen zomin mogelijk welzijnseisen aan de boer
te stellen. Al deze zaken jagen de winkelprijs voor de
consument op. Er zijn te weinig consumenten die vrijwillig
de volle prijs voor een verantwoord product willen betalen.
"Waar doet de boer het nog voor?" zo vraagt
een zinnig mens zich af. "Voor het grote geld",
zo kan niet anders dan het antwoord zijn. Wanneer een
boer van dieren zou houden, dan zou hij stoppen of rigoureus
omschakelen naar een ecologische bedrijfsvoering.
De bio-industrie kan niet eeuwig zo doorgaan. Er moet
ergens een moment komen dat ook het publiek zich realiseert
dat bio-industrie niets meer te maken heeft met het gezond produceren van verantwoord voedsel of het verantwoord produceren van gezond voedsel, net wat u wilt.
Voeding uit de bio-industrie draagt niet bij aan een gezonde
en eerlijke maaltijd. Voor wie echt voor een schoon
geweten en voor een langer en gezonder leven kiest, zou
zich enige moeite moeten getroosten in het uitvinden hoe
dat ook op een aangename, diervriendelijkere manier kan,
bijvoorbeeld door een vegetarische levensstijl aan te
nemen. Dat scheelt miserabele dierenlevens.
Door op zo'n manier met zichzelf en met andere levende
wezens (mens en dier) om te gaan kan de mens weer de liefde,
die verloren gegaan is, terugbrengen in de samenleving.
Medemens en dier zijn daarmee gebaat. Tegelijkertijd komt
er dan weer wat meer ruimte voor mens en dier in een vollopende wereld.