Het doden en ruimen van (alle) dieren binnen een cirkel om een besmettingshaard heeft 2 hoofddoelen:
de besmetting tot staan brengen
bescherming van exportbelangen
Het feit dat bio-industriedieren een zwakke
conditie en een kort leven hebben, is een
overweging die drastische maatregelen tegen
het verspreiden van de ziekte (alleen) bij
het begin van een uitbraak zouden kunnen
rechtvaardigen. De ziekte kan overslaan
naar mensen en daarmee in principe ook naar
andere zoogdieren. Is dit laatste het geval
of heerst de ziekte onder wilde soortgenoten
dan is de ziekte bijna onuitroeibaar. De
wilde dieren zorgen dan voor (her)verspreiding
van het virus. Uitroeiing in de vorm van
massale ruiming is dan erger (en meer onmogelijk)
dan het nemen van maatregelen als inenting tegen de kwaal.
Tegen het doden van dieren als preventie
voor verspreiding kun je een principieel
bezwaar inbrengen en je kunt discussiëren
over een bovengrens aan de omvang van de
ruimingen.
Een principieel bezwaar kan zijn dat je
vindt dat (huis)dieren (als soort of als
individu) het recht hebben om ziek
te worden en daarvan te genezen,
zodat zich een gezonde populatie kan ontwikkelen.
Het is een afweging tussen 2 kwaden: sterfte
van vele gezonde dieren door de virusziekte
of sterven van grote aantallen (bij de vogelpest
tientallen miljoenen) ter preventie. In
het laatste geval dood je ook de dieren
die een gestel (en nakomelingen zouden kunnen)
hebben dat het virus zou overleven.
Wanneer je van het standpunt uitgaat dat
een deel van een populatie een virusinfectie
zou moeten overleven, dan is dat het gemakkelijkst
te verdedigen binnen een economie die geen
of nauwelijks exportbelangen heeft. Het
buitenland zal namelijk zijn grenzen sluiten
voor dierproducten waarin antistoffen worden
aangetoond. Een dergelijke maatregel zal
door de EU in Brussel worden ondersteund.
Nederland exporteert 70% van haar pluimvee
en heeft er dus belang bij dat het geëxporteerde
product geen sporen bevat van dierziekten.
Om er voor te zorgen dat deze sporen er
niet zijn, worden ook de hobbydieren geruimd.
Op deze wijze weet men zeker dat er geen
dierziekten heersen en dat het buitenland
geen bezwaar tegen import zal maken.
Je kunt ook vinden dat dieren preventief ingeënt moeten worden tegen dierziekten.
Er zijn dan wel sporen van de ziekte in
de dierlijke producten. Deze sporen kunnen
met markervaccins afwijkend en herkenbaar
worden gemaakt. Toch geldt dan dezelfde
overweging ten opzichte van exportbelangen,
namelijk dat het buitenland geen enkel spoor
accepteert. Te laat ingeënte dieren
kunnen overigens de ziekte verder verspreiden.
Je kunt ook op het principiële standpunt
mogen staan dat gezonde dieren onder jouw
hoede niet gedood zouden mogen voor het
economische belang van een ander.
Je kunt politiek en moreel een bovengrens stellen aan de omvang van de ruimingen.
Ruimen kost de overheid direct geld en het
laten uitrazen van de ziekte kost de sector
indirect geld doordat er dieren sterven
aan de ziekte.
Tijdens de varkenspestepidemie van 1997-1998
zijn in ons land twaalf miljoen dieren gedood
en vernietigd. Tijdens de mond- en klauwzeerepidemie
in 2001 werden bijna driehonderdduizend
beesten gedood. Stegeman (zie onder): "De
huidige vogelpestepidemie breekt met 25
miljoen dieren alle records'. Op een bepaald
punt kost de bestrijding van een dierziekte
via doden in plaats van vaccineren (maatschappelijk)
meer geld, leed en schade dan het voorkómt.
Bij het uitbreken van de vogelpest worden binnen de getrokken cirkels ook de
gezelschapsdieren van hobbydierhouders (particulieren) geruimd.
Dat zijn dieren (pluimvee) die net als een groot deel van
de landbouwhuisdieren gezond zijn. Daar
komt bij dat hun eigenaren gehecht zijn
aan de dieren. De pluimveehouders zullen
ook een band hebben met hun veestapel maar
niet met de individuele dieren.
De belangen van de vijf partijen (dieren, potentiële menselijk slachtoffers,
overheid, sector en hobbydierhouders) moeten
dus tegen elkaar worden afgewogen. Er is
verzet te verwachten. Hoe langer het verzet
duurt hoe langer een virus zich kan nestelen
in allerlei organismen en daarmee onuitroeibaar
wordt. Is de ziekte onuitroeibaar dan hebben
ruimingen alleen tijdelijk effect en daarmee
minder zin.
Gesteld dat Nederland geen exportbelangen (meer) zou hebben bij de uitvoer van pluimveeproducten
dan is het gemakkelijker om relatief snel
te kiezen voor het laten uitwoeden van een
dierziekte omdat deze situatie de minste
economische schade oplevert.
Tegenwoordig is de Nederlandse veestapel zo groot geworden dat de hoeveelheid geld
die jaarlijks in de sector omgaat (miljarden
euro's) ervoor zorgt dat er politieke druk
zal zijn op het zo lang mogelijk blijven
kiezen voor ruimingen, ondanks dat de kosten
daarvan ook in de miljarden lopen. Met en
zonder de ruimingen zal een aanzienlijk
deel (25%?) van de sector het niet meer
financieel kunnen trekken, daarvoor blijven
boeren en slachterijen te lang zonder inkomsten.
Wanneer de officiële instanties op
grote schaal moeten ruimen, komt echter
ook de zorgvuldigheid in het gedrang. Er
moet snel worden gewerkt en met veel relatieve
buitenstaanders. De kans is groot dat zij
stuiten op mensen die om principiële redenen niet mee
willen werken. Deze mensen zullen van alles
verzinnen om onder de ruimingen uit te komen.
Daar hebben ze recht op, want de overheid
verdedigt een financieel belang van een
relatief kleine groep intensieve veehouders
die niet op redelijke gronden kan verdedigen
dat hun economische belangen gaan boven
het belang van andermans dieren en hun eigenaren.
De redenering daarbij is het volgende:
De Gezondheids-
en Welzijnswet voor Dieren gaat uit
van een redelijk belang dat een mens moet
aanvoeren voor het houden en doden van dieren.
Wanneer dit belang is de voeding van mensen
die vlees en dierlijke producten willen
eten dan kan het belang van de mens prevaleren
boven dat van een dier. Echter er is een
verschil tussen de noodzaak tot productie
van voedsel van de lokale of nationale bevolking
en het creëren van een bulkvoedsel
ten behoeve van de handel met het buitenland.
De Nederlandse veehouderij levert voornamelijk
(70%) aan buitenlandse markten en beconcurreert
vervolgens lokale producenten. Er is geen
onmisbaar nationaal belang is bij het verdedigen
van exportbelangen van dierproducten.
Animal Freedom staat op het standpunt dat
het houden van dieren ten behoeve van de
export in strijd is met het belang van dieren.
Het schenden van het belang van dieren en
particulieren is onder deze omstandigheden
(die leiden tot bio-industrie) niet meer
redelijk te noemen.
De oplossing hiervoor is het opgeven
van de exportbelangen voor vlees en
zuivel en krimping van
de veestapel. Doet Nederland dit, dan kunnen
alternatieven als intenting of uitwoeden
worden ingezet. Vanuit deze redenatie is
het verzet van hobbydierhouders tegen massale
gedwongen ruimingen geoorloofd en zou de
opmaat kunnen zijn tot een sanering van
de intensieve veehouderij.
Zie ook:
Deze site roept op tot verzet tegen de ruimingen
en geeft tips.
Jan
Durk Tuinier geeft een persoonlijk
verslag van een ruiming van hobbykippen
bij hem thuis.
Dierenarts van Bers schrijft zijn collega
P.
Klaver en alle dierenartsen die zich
aan de RVV "verhuren" een open
brief waarin hij hen verwijt dat zij
slechts voor een riant salaris heel veel
ellende veroorzaken.
Berend
Verdam zette allerlei overwegingen
rondom massale ruimingen nog eens op een
rijtje.