De veevoederindustrie als stille kracht achter de schermen
De explosieve groei
van het aantal varkenshouders in Brabant ging
samen met het succesvolle verhaal van de Nederlandse
veevoederindustrie. Deze slaagde erin met
de invoer van goedkope Tapioca uit Thailand
en met financiële steun van de Rabobank (RAiffaisen-BOerenleenbank)
en overheidssteun via WIR-premies om een bloeiende
varkensindustrie in het zuiden van het land
op poten te zetten. Varkenshouders in Brabant
hadden geen veevoeder van eigen grond meer
nodig, want ze konden het veevoer minstens
zo goedkoop uit Thailand betrekken. Dit verklaart
de opkomst van de gigantische niet-grondgebonden bio-industrie, die weinig
meer problemen zag dan alleen nog maar van
de mest zien af te komen. De mest probeerde
men te dumpen in de eigen omgeving net tot
aan de grens, waar het net niet schadelijk
is, althans voor de gewassen (zoals maïs)
die dit nog net aankunnen.
Door de omvang die de veevoederindustrie heeft gekregen zit ons land nu ook met de gevolgen: milieuvervuiling, varkenspest en met 400.000 hectare fosfaatverzadigde gronden. Het indringende bewijs dat er verschil is tussen welvaart en welzijn. Er gaat jaarlijks voor 4 miljard om in deze sector.
Risicoloos geld verdienen
Het leek zo mooi. De veevoederindustrie verleidde
de varkensfokkers stapje voor stapje om te
kiezen voor de bio-industrie. Men kon zo vlees
produceren in grote aantallen en op lokaties
dicht bij de aanvoerlijnen, zodat het aantrekkelijk
was om grote partijen veevoer af te zetten.
Bedenk hoe dicht Brabant bij Rotterdam ligt.
Winst maken is ook niet zo moeilijk. Omzet
genereren en kosten reduceren is het devies.
De veevoederindustrie koopt in de derde wereld
de grondstoffen voor bodemprijzen, terwijl
zij zo goedkoop mogelijk grondstoffen voor
veevoeders naar Nederland (of het westen)
transporteert. Iedere cent per kilo die men
kan besparen bij de inkoop of tijdens het
transport levert door de gigantische omzet
van rond de 15 miljoen ton jaarlijks miljoenen
extra inkomsten op, zonder investering of
moeite: gratis en voor niets. Hierdoor ontstaat
genoeg kapitaal om nog meer boeren in staat
te stellen om ook een varkenshouderij te beginnen.
Bouwvakkers en kleine zandboeren konden zich
binnen één varkenscyclus ontworstelen aan
de armoede en probeerden hun bankrekening
te spekken oftewel letterlijk stinkend rijk
te worden; diploma's waren niet nodig. In
haar proefschrift "dynamiek en inertie
rond mestbeleid" schrijft Katrien Termeer
dat 95% van de financiering in de varkenshouderij
wordt gedaan door de Rabobank. Zij schat de
gemiddelde investering voor een gespecialiseerd
bedrijf op ongeveer 1 miljoen. De rol van
het ministerie van Landbouw en Visserij beschrijft
zij als volgt: "Boeren, je moet efficiënter
gaan werken, je moet uitbreiden, durven investeren
. Kom op jongens: uitbreiden, het goed
met de sector, we liggen goed in de markt,
meer varkens, meer produktie" (p. 75).
Zelfs nu de tijden wat minder worden, zijn
er genoeg mogelijkheden om de business draaiende
te houden. De veevoederindustrie heeft gespecialiseerde
werknemers in dienst, die een dagtaak hebben
aan het zoeken van gaten in gemeente milieuverordeningen,
zodat varkenshouders uit Brabant kunnen proberen
elders in het land een nieuw bedrijf te stichten.
Ook helpen zij met andere aspecten van deze
verhuizing, zoals zoeken naar financiering
en verkrijgen van toestemming om te bouwen,
zonder de dure Milieu-Effekt-Rapportages.
Wanneer er varkenspest uitbreekt, zodat boeren
in paniek met varkens gaan schuiven of instanties
besmet varkenssperma mengen, blijft de veevoederindustrie
in de kritiek buiten schot, want op zijn hoogst
heeft zij adviezen gegeven of de stallen gebouwd.
Wie
profiteert van de hoge omzet en goedkope
produktiemethoden?
De landbouw en de levensmiddelenindustrie
profiteren mee. Allerlei organische afvalprodukten
die vrijkomen in de levensmiddelenindustrie
(zoals vet en citruspulp) kunnen "verantwoord"
worden hergebruikt. Van pulp tot bulkvoer.
Bovendien "ontlast" deze vorm
van omscheppen en herscheppen het milieu.
Soms worden stoffen gemengd om bepaalde
schadelijke stoffen te verdunnen of stoffen
bijgemengd die normaal in zuivere vorm niet
aan vee worden gevoerd, bijvoorbeeld afgewerkt
frietvet of slachtafval als beenderen. Soms
raakt het voer vermengd met uiterst schadelijke
stoffen als dioxine of hormonen,
de sector roept om een dreigende crisis
te bezweren om "certificering"
en Klaar is Kees.
Het ideaal van de procestechnologen van
de veevoederindustrie is om -net als in
de natuur- alle stoffen te hergebruiken,
liefst met zo min mogelijk omwegen, volledig,
snel en goedkoop. Het dier was daarbij van
medewerker tot produkt geworden, "slacht-offer"
van de welvaart.
Uiteraard profiteerde ook de vleesverwerkende
industrie mee, zozeer zelfs dat
slachtafval van dieren uit de bio-industrie,
soms ook van zieke dieren, werd omgezet
in voer voor andere dieren. Voor de varkens
en kippen was dit gewoon gemalen beender-
en vismeel en voor de runderen doorloopt
het ingewikkelde chemische processen om
tot eiwitrijk voedsel te worden opgewaardeerd.
De graseters waren als het ware tot kannibalen
gemaakt. Daarmee krijgen het varken en de
"herkauwende" koe onverdiend letterlijk
een veekoekje van eigen vlees. Inmiddels
weten we dat dit -net als in Engeland gebeurd
is- de kans op BSE vergroot heeft. Maar zelfs op dit punt is
het risico voor de veevoederindustrie klein
om aansprakelijk gesteld te worden. Het
is immers ook de verantwoordelijkheid van
de veehouder welk voedsel hij koopt en aan
zijn vee geeft; hij kon toch kiezen? Niet
dus, als je geen voedsel op eigen grond
kunt verbouwen, als
je die grond niet bezit. De varkenshouder
heeft zichzelf verplicht het vuile werk
te doen en is nu in het mediacircus rond
de vernietiging van de varkens(pest) de
beklaagde. Net als zijn varkens zit hij
volkomen in de tang van de veevoederindustrie
en de vleesverwerkende industrie.
De consument merkte van dit alles weinig
en leek onverschillig. De voedselconversie
gebeurde vrijwel geheel en al achter de
schermen. De kans dat een burger een wild
zwijn ziet is groter dan het zien van één
van de 15 miljoen tamme varkens.
Het risico op toekomstige BSE gevallen wordt
gelukkig steeds kleiner omdat nu een eind
is gemaakt aan het gebruik van diermeel.
Op dit moment moeten we nog leven met de
onzekere gevolgen van de risico's die vleeseters
nog zeker tot in 1999 hebben gelopen.
land
aantal runderen
in juni 2000 in miljoenen
consumptie
rundvlees in kilo's per hoofd van de
bevolking
productie
dierlijk meel in 1000 ton over 1999
consumptie
dierlijk meel in 1000 ton over 1999
totaal aantal
BSE gevallen vanaf 1987
aantal nieuwe
CJD gevallen (totaal na 1995)
Frankrijk
20,6
26,8
513
475
227
4
Duitsland
14,6
15,2
670
452
45
Verenigd Koninkrijk
(UK)
11,3
19,7
75
75
180.866
106
Ierland
7,6
102
14
625
2
Italië
7,2
26,3
410
255
5
Spanje
6,1
15,7
366
376
30
Nederland
4,1
19,6
199
264
13
4
België
3
21,9
117
132
23
Denemarken
1,9
21,3
205
93
4
Argentinië
70,2
Uruguay
60,4
Verenigde Staten
45,3
Australië
40,2
Nieuw-Zeeland
34,1
Brazilië
32,3
Canada
32,1
1
Tjechië
24,5
Portugal
15,2
522
Bron: ANP/AFP; cijfers februari 2002.
Op 4 december 2000 hebben de ministers
van landbouw van de EU besloten om tijdelijk
voor een half jaar (tot 1 juli 2001) alle
diermeel in veevoeders voor alle landbouwhuisdieren
te verbieden. Begin 2001 is dit tijdelijke
verbod omgezet in een verbod voor onbepaalde
tijd. Hiermee wordt gerealiseerd dat geen
diermeel per ongeluk via mengvoeders voor
varkens of pluimvee terecht kan komen in
mengvoeders voor herkauwers. De Europese
lidstaten krijgen door het tijdelijk verbod
de tijd om een sluitend systeem op te zetten
voor de productie en controle van 100% diermeelvrije
mengvoeders voor herkauwers.
Je vraagt je af waarom de veevoederindustrie
het dier nog als tussenschakel in de voedselketen
inzet. Als zij zo knap is, waarom wordt
dan niet op basis van plantaardige grondstoffen
direct voedsel voor de mens gemaakt? Het
geheel is energetisch gezien een geweldige en onnodige
omweg. Biologische landbouw heeft 30%
minder productie, maar daar staat tegenover
dat vegetarisch voedsel 86% minder plantaardig
voedsel kost dan de vleesproductie.
Draagt
de veevoederindustrie verantwoordelijkheid
voor de gevolgen van de bio-industrie?
Vanuit het principe "de vervuiler betaalt"
zou de veevoederindustrie eigenlijk zoveel
in de kosten van de milieuproblematiek moeten
bijdragen als de werkelijke vervuiling kost.
Ook ten aanzien van dierenwelzijn is de veevoederindustrie
verantwoordelijk. Door het steunen van welzijnsonvriendelijke
bedrijven bepaalt zij mede de kwaliteit van
het leven van het dier voor de slacht. De
veevoederindustrie werkt met haar belangen
in de stallenbouw gaarne mee aan het omzetten
van milieu-onvriendelijke stallen naar groen-labelstallen. Nog meer business, bovendien is er Europese
subsidie te krijgen, als de varkenshouder
dan ook nog een fractie meer ruimte aan zijn
varkens geeft. Daarmee hoopt men tegemoet
te komen aan eisen die het buitenland (Engeland)
stelt om de varkens beter te behandelen. Omdat
de stalllen het milieu minder belasten hoopt
men dat de ellende rond de varkenspest snel
door het publiek wordt vergeten. Back to business
en over welzijn hebben we het niet meer.
De bedrijfstak zou beter aan doen om samen
te werken met de biologische landbouw, die
ecologisch verantwoord produceert en grondgebonden
is, dat wil zeggen zelf het veevoer verbouwt
dat ze gebruikt en de mest op eigen grond
verwerkt. Daarmee wordt de balans met de derde
wereld verbeterd.
De onbetaalde rekening van de Nederlandse veeteelt
een verkenning naar de maatschappelijke kosten van de veeteeltsector
In opdracht van Milieudefensie heeft CE op basis
van beschikbare literatuur een schatting gemaakt van de kosten die door de Nederlandse veehouderijsector worden afgewenteld op de maatschappij. Deze
'onbetaalde rekening' van de veeteeltsector bestaat met name uit kosten als gevolg
van milieuschade die wordt veroorzaakt door deze sector. Hierbij kan onder
meer gedacht worden aan kosten voor drinkwaterzuivering, verdroging van natuurgebieden
en stankoverlast.
In Tabel 1 is een ruwe schatting gegeven van afzonderlijke kostensoorten die
door de Nederlandse veeteelt jaarlijks worden afgewenteld op de Nederlandse
samenleving. Uit de tabel blijkt tevens dat de totale maatschappelijke kosten van
de Nederlandse veehouderijsector in 2002 tenminste €2,1 miljard bedragen. De
werkelijke kosten die door de veeteeltsector op de maatschappij worden afgewenteld
liggen waarschijnlijk hoger. De belangrijkste reden hiervoor is dat geen
bronnen zijn gevonden waarmee het verlies aan biodiversiteit en ernstige stankhinder
door de veeteelt financieel kunnen worden gewaardeerd.
Schatting van kosten die door de Nederlandse veehouderijsector worden afgewenteld op de
Nederlandse maatschappij in 2002 (in miljoenen Euro)
Als de veevoederindustrie beter gereguleerd
zou worden, kan een beter en op reductie gericht
inkoopbeleid worden gevoerd in de derde wereld.
Supermarkten (verenigd in EUREP) kunnen hier
een positieve rol in spelen. Steun aan meer ecologische veeteelt zorgt
voor minder mest, die bovendien van betere
samenstelling is omdat het veevoer verantwoorder
is samengesteld (met een minimum aan of liever
afwezigheid van antibiotica).
Dan kan ook worden voorkomen dat planteneters
onverantwoord (slacht)afval wordt gevoerd
en is er minder kans op BSE. Kortom, meerdere
mestvliegen in één klap. Het is echter ook
dan onvermijdelijk dat de veevoedersector
meekrimpt. Vanuit de gedachte dat ecologische
bedrijfsvoering meer verantwoord is, komen
het eerst voor sanering in aanmerking die
produkten en aktiviteiten die niet passen
in lokale en verantwoorde kringlopen en die
financiële en juridische steun inhouden aan
welzijnsonvriendelijke varkenshouders.