Overproductie heeft dieronvriendelijke
veeteelt als gevolg. Het belast het
milieu en de te hoge vleesconsumptie
door de lage prijzen tast de menselijke
gezondheid aan. Alle negatieve gevolgen
zijn voor de belastingbetaler.
Hierom en vanwege het gebrek aan ruimte
in Nederland (en België!) om zelf
voldoende veevoeder te verbouwen en
landbouwmest te verwerken is het een
goede zaak als Nederland haar hoeveelheid
varkens en kippen in die mate terugbrengt
dat er geen
export van deze dier(product)en meer overblijft. Hoewel dit
een enorme reductie van de productie
zou zijn, heeft kleinschaligheid en
grondgebonden ecologische veehouderij
onmiskenbaar een aantal voordelen:
- de milieuvervuiling door het
mestoverschot verdwijnt
- dieronvriendelijk transport van
levend vee naar het buitenland wordt
gestopt
- er komt een einde aan de scheve
balans tussen derde wereld en Nederland,
zowel in economisch opzicht als
in de mineralenbalans. (80% van
de grondstoffen voor mengvoeders
komt uit het buitenland en een groot
deel daarvan wordt als mest over
ons land verspreid.)
- het subsidiëren van de oneerlijke
concurrentievoordelen van de bio-industrie
kost vele miljoenen. Deze gelden
kunnen verantwoorder worden besteed.
- het is democratischer als de vleesproducent
en vleesconsument niet worden gesubsidieerd
door de belastingbetaler. Iemand
die besluit geen vlees te eten betaalt
niet mee aan onrecht.
- het is beter voor het klimaat
als er minder vlees wordt geproduceerd.
- het wordt aantrekkelijker om ecologisch
verantwoord en welzijnsvriendelijk
te produceren omdat de intensieve
veehouderij onaantrekkelijker wordt.
|
|
1. Economische gevolgen
Het effect op de nationale
economie bij een transformatie naar ecologisch verantwoorde bedrijfsvoering
is misschien wel positief als we ook de
schadelijke effecten van de bio-industrie
mee laten wegen. Volgens een KPMG onderzoek
zou de schade van de bio-industrie jaarlijks
miljarden bedragen. De omvang
van negatieve effecten op de werkgelegenheid
hangt af van de alternatieven die we aanreiken,
bijvoorbeeld via toerisme, landschapsbeheer
of stimulering van ecologisch verantwoorde
landbouw. Gelukkig helpt het ministerie
van LNV een handje met subsidie
voor het omschakelen. Voor een deel van
de veehouderij is dit een oplossing. Als
alle veehouders zouden omschakelen en de
veestapel zou gelijk blijven, dan zou het
milieu nog zwaarder worden belast dan nu
al gebeurt. Dat deel van de varkens- en
kippenstapel dat bedoeld is voor export
kan beter worden afgebouwd.
Wordt Nederland in plaats van exporteur
een gedeeltelijke importeur, dan beïnvloeden
we de productiewijze in het buitenland
op een gunstige manier door welzijnseisen
te stellen aan de manier waarop vlees
en zuivel in het buitenland wordt
geproduceerd. |
2. Professor
J. Kol en drs B. Kuipers van het Erasmus
Centre for Economic Integration Studies
gaan zelfs een stapje verder als zij
stellen in persbericht
van 15-9-99:
Veeteelt
kan veel beter plaatsvinden in landen
die daartoe veel meer geschikt zijn
wat betreft de beschikbare ruimte en
het niveau van welvaart, zoals landen
in Zuid-Amerika.
Door productie in deze landen zou vlees
van zeer goede kwaliteit, diervriendelijk
voortgebracht, voor de consument in
Nederland en in de overige landen van
de EU beschikbaar komen tegen veel lagere
dan de huidige prijzen; deze invoer
wordt immers tegengehouden door hoge
tarieven (van 85% voor varkensvlees
tot meer dan 200% voor rundvlees). |
3. Nationaal protest tegen internationale afspraken
die negatief uitpakkenop de bedrijfsvoering
in de afzonderlijke lidstaten
De World
Trade Organization (WTO)
heeft bepaald dat producten die gelijk
zijn, ook gelijke kansen moeten krijgen
in de im- en export. Deze maatregel
zorgt er echter voor dat het land dat
een product op de goedkoopste manier
maakt, andere landen dwingt dit product
ook op een vaak immorele of gezondheid
en milieubedreigende manier te produceren.
Een voorbeeld is de intensieve veehouderij.
Als landen deze maatregel onderschrijven
mogen zij geen eisen meer stellen aan
de manier waarop andere landen hun producten
produceren.
Het gevolg voor landen, die nu nog nauwelijks
gebruik maken van bio-industriesystemen,
is dat hun concurrentiepositie wordt
verzwakt en dat zij in verleiding worden
gebracht om bio-industriesystemen te
introduceren.
Een vaak gehoord verwijt is dat verzet
tegen deze maatregelen betekent dat
landen elkaar hun eigen standaarden
aan anderen opleggen. Dit verwijt is
terecht, maar geldt juist andersom:
de maatregel betekent dat de landen
met de minste of laagste normen hun
normen aan andere landen opdringen en
dat de invloed daarvan groter wordt.
De maatregel maakt het ook lastiger
om in het eigen land hogere eisen te
stellen aan de wijze van produceren
dan in andere landen. Normaal gesproken
kan een land de in eigen land volgens
hogere ethische norm geproduceerde producten
beschermen door import beperkingen te
nemen tegen onverantwoord
geproduceerde producten uit het
buitenland. Een voorbeeld is producten
die afkomstig zijn van kinderarbeid,
intensieve veehouderij of vlees waarbij
hormonen zijn gebruikt.
Zouden landen welzijnsbevorderende maatregelen
alleen kunnen nemen door per onderwerp
daar zelf onderling vrijwillige afspraken
over te gaan maken dan wordt het paard
achter de wagen gespannen. Juist door
handelsbeperkingen toe te laten op dat
deel van de handel dat gevoelig is voor
morele tekortkomingen wordt de kans
vergroot dat immorele en criminele zaken
worden uitgebannen.
Landen moeten dus in staat blijven om import
te weigeren van producten die op onverantwoorde
manier worden geproduceerd, ook als deze uit
arme Derde Wereldlanden afkomstig zijn. CIWF,
bijvoorbeeld, voert actie voor het maken
van een uitzondering voor zaken die het dierlijke
welzijn bedreigen. |
4. Stimulering
van (biologische) ecologisch verantwoorde
veeteelt
Behalve gezonder voedsel
en minder milieubelasting opleverend,
is ecologische veeteelt kleinschalig,
grondgebonden, regionaal en arbeidsintensief,
waardoor werkloosheid
door het verdwijnen van de bio-industrie
wordt opgevangen. Wel moet deze
bedrijfstak duidelijk worden gemaakt
dat er ook een plafond zit aan haar
groeimogelijkheden. Als ook zij zich
gaat richten op de export, loopt het
milieu en het welzijn van de dieren
in deze bedrijfstak dezelfde gevaren
als in de huidige vorm van bio-industrie. |
|
5. Verbeterde
controle op naleving van de welzijnseisen in de veeteelt
met name op het aantal
dieren dat gehouden wordt en op de omstandigheden
waaronder de dieren naar de slacht worden
gevoerd. Een varkenshouder wordt 1 keer
in de zeventien jaar gecontroleerd op
het welzijn, terwijl de meerderheid
van de varkenshouders één
of meer aspecten van het varkensbesluit
overtreedt (uit het jaarverslag van
de Algemene Inspectiedienst).
De inspectiediensten moeten preventief
met boetes en in-beslag-name kunnen
ingrijpen, wanneer bijvoorbeeld het
ammoniakgehalte of de temperatuur in
stallen te hoog oploopt, dieren verwaarloosd
in de modder staan, het aantal dieren
in de stallen het maximum overschrijdt
of wanneer de vangst van pluimvee voorafgaand
aan vervoer naar de slacht te ruw gebeurt. |
6. Meer
sturing vanuit de overheid
op
de krachten die uitbreiding van veeteeltbedrijven
bevorderen en die sanering van de
bedrijfstak in de weg staan. Hogere
eisen stellen aan het uitgiftebeleid
van gemeentes rond bouw- en milieuvergunningen.
Een ongebreidelde groei van de intensieve
veehouderij staat haaks op de reeds
lang bestaande nationale plannen om
de ruimte voor veeteelt structureel
te verminderen ten gunste van natuur
en recreatie. Verschillende ministeries
hebben een tegengesteld belang en
sturen tegenstrijdige boodschappen
uit. De bio-industrie maakt handig
gebruik van dit inconsequente overheidsbeleid.
De consument betaalt een deel van
de vlees- en zuivelprijzen vooruit
via de belasting en betaalt daarom
minder in de winkel. Geen subsidies
meer naar deze bedrijfstak en een
eerlijke prijs voor vlees en zuivel.
Minder belasting, maar hogere prijzen
is democratischer. Dan pas krijgt
de consument een eerlijke keuze voorgeschoteld
en wordt de drempel verlaagd om ook
een verantwoorde keuze te doen. |
7. Op
de etiketten van alle producten,
die (geen) ingrediënten bevatten van
dieren, moet een aantal kenmerken worden vermeld
Op deze manier kan de consument met
haar koopgedrag daadwerkelijk laten
zien dat dierenwelzijn haar serieus
is. Bijvoorbeeld via het V-merk.
Verder op het etiket:
- Volledige traceerbaarheid van
vlees met 4 kenmerken, 1 voor het
land van geboorte, 1 voor het land
waar het dier leefde, 1 voor het
land waar het is geslacht en 1 voor
het land waar het vlees is verwerkt.
Uiteraard is het aan te bevelen
dat een consument alleen dat vlees
koopt dat afkomstig is van dieren
waarmee niet (toen het nog leefde)
over landsgrenzen heen is gesleept.
- Vermelding op de verpakking van
vlees de leeftijd in weken waarop
het dier is geslacht. Mensen moeten
kunnen kiezen voor een dier dat
een minimumleeftijd heeft gehaald.
- Vermelding op de verpakking van
vlees van een score op een welzijnsschaal van het bedrijf waarop het dier
heeft geleefd. Deze welzijnsschaal
is gebaseerd op een twintigtal factoren
die het welzijn van het dier bepalen.
Hoe hoger de score hoe hoger het
welzijn van het dier tijdens het
leven was.
|
8. Via
belastingheffing kan dierenwelzijn
worden beïnvloed
De volgende belastingmaatregelen zouden
het voorwerp van serieuze discussie
moeten zijn.
- In Nederland geldt voor een aantal
producten (zoals voedsel en dus
ook vlees) niet het standaard-BTW-tarief
van 17,5%, maar het lage tarief
van 6%. Dit is een impliciete subsidie.
- Een accijns op veehouderijproducten
(vlees, eieren, melk), waarbij echter
producten met een scharrelkeurmerk
(die op dit moment nog duurder zijn)
zijn vrijgesteld.
- Huisdieren kunnen op twee manieren
worden belast: eenmaal bij aanschaf
via de dierenhandel, of jaarlijks
door een terugkerende heffing zoals
nu al de hondenbelasting.
- Via de vennootschapsbelasting
zouden boeren die overstappen op
een diervriendelijker manier van
produceren en daarvoor moeten investeren
hun investeringen vervroegd moeten
kunnen afschrijven.
Nu betaalt de consument gespreid
voor vlees en zuivel: eerst via de
belasting en de rest in de winkel.
Dat zou direct en alleen in de winkel
moeten zijn. Dan ook heeft het zoeken
naar verantwoorde en financieel aantrekkelijke
alternatieven meer zin.
Maarten
de Zeeuw heeft deze en andere voorstellen
uitgewerkt. |
9. Een
duidelijke politieke lobby voor het
welzijn van dieren
Nu worden milieu-overwegingen
vaak (door publiek en politiek) op één
hoop gegooid met welzijnsoverwegingen.
Milieu is een te smalle basis om verbeteringen
voor het welzijn van te verwachten.
Het is niet ondenkbaar dat er op basis
van de milieulobby stallen worden ontwikkeld
met nauwelijks milieubelasting die toch
zeer welzijnsonvriendelijk zijn. Denk
bijvoorbeeld aan gesloten systemen,
zonder daglicht en verse lucht, waar
het 23 uur per dag donker is, maar waar
de dieren dus geen kontakt meer hebben
met de buitenwereld. Dit is een zeer
onnatuurlijke situatie.
Overigens moet het doel van dierenwelzijn
niet worden verward met dierenrechten.
Recht op vrijheid (om natuurlijk gedrag
te vertonen) moet het uitgangspunt zijn,
waarmee dierenwelzijn wordt nagestreefd. |
10. Consumenten
moeten zich minder fixeren op vleesconsumptie
Al heel lang in
onze geschiedenis wordt vlees geassocieerd met luxe en gezondheid, die men zich
(als een verworven recht) niet snel
laat afpakken.
Dat
zit heel diep.
Dat vlees tegenwoordig
heel goedkoop is, nauwelijks (als vlees)
oogt, een snackbarcultuur uitstraalt
en bepaalde alternatieven veel gezonder
zijn en dat de negatieve gevolgen in
de naaste toekomst liggen, wil de consument
nog niet zien. Denk bijvoorbeeld aan de grote bijdrage die de veeteelt heeft aan de opwarming van de aarde.
Ondertussen worden de
belangen van het dier ondergeschikt
gemaakt aan een goedkope, snelle en
gemakkelijke vervulling van de "luxe"
wensen. |
11. De
meest walgelijke vorm van bio-industrie
is de bontfokkerij en de nertsenhouderij
Er is geen bedrijfstak in Nederland
dat duidelijker maakt dat sommige Nederlanders
er geen been in zien om dieren te mishandelen
voor een luxe product dat voornamelijk
voor het buitenland wordt geproduceerd.
Een nuttelozer en meer beschamender
bijdrage aan onze economie is nauwelijks
denkbaar. Nederland kan met het verbieden
van deze vorm van bedrijfsvoering aan
de internationale gemeenschap laten
zien dat ons land minder boter op het
hoofd heeft gekregen en dat wij daadwerkelijk
grenzen aan het gebrek aan fatsoen kunnen
stellen. We zouden daarmee de spreekwoordelijk
hand met het opgeheven vingertje in
eigen boezem steken. |
Dit artikel is ook beschikbaar via printing on demand als onderdeel van een boek. |