Koos van Zomeren interviewt voor
De levende have Dirk Boon (1949-2019), hoogleraar Dier en Recht te Utrecht, over
zijn frustratie dat de Gezondheids- en Welzijnswet
voor Dieren, artikel 36, eerste lid nooit wordt
toegepast.
Koos van Zomeren in het NRC, 25 augustus 2002.
Zie ook Dirk Boon in de
Leeuwarder Courant: "over 25 jaar is iedereen vegetariër".
In een vraag voor prof. dr Dirk Boon:
"als ik zeg", zeg ik, "dat koeien recht
hebben op weidegang, wat zeg jij dan"?
"Zonder twijfel", zegt hij.
"En als ik zeg dat koeien in de wet recht hebben
op schaduw"?
"Zeker", zegt hij, "dat is een hele goeie".
"Hm", zeg ik.
Hij, de jurist, wekt de indruk losser met het begrip recht om te gaan dan ik, de schrijver.
In beide vragen werd het recht van koeien op dit of dat immers domweg gepostuleerd.
Recht in overdrachtelijke zin.
Ik zou het niet gauw gebruiken.
Ik vind het een verlepte stijlfiguur.
En zodra je het tot recht in formele zin wilt verheffen, kom je voor kolossale
problemen te staan. Om te beginnen zou je moeten bewijzen dat het welzijn van koeien met weidegang en schaduw is
gediend, en dan zit je altijd nog met de vraag hoe het
recht van koeien op welzijn (eventueel vermeerderd
met het recht van het Nederlandse volk op een prettig
gestoffeerd landschap) zich verhoudt tot her recht van
boeren op een rendabele bedrijfsvoering.
Eén ding staat intussen vast: de wetgever heeft
aan dieren rechten in formele zin toegekend.
We hebben plaatsgenomen in de deftige koelte van een
lokaliteit in Zwolle, het postuur van gespreksgenoot
een tikje rijziger dan het in mijn geheugen zat. Maar
het galmende stemgeluid en de panoramische betoogtrant
sluiten elke twijfel uit. Dit is Boon. Hij heeft een
advocatenpraktijk in Groningen en een leerstoel in Utrecht.
De eerste en enige hoogleraar Dier en Recht ter wereld,
zoals hij mij op een geschikt moment in herinnering
brengt.
Gevraagd naar zijn favoriete wetsartikel, citeert hij
onverwijld en met groot enthousiasme het eerste lid
van artikel 36 van de Gezondheids- en Welzijnswet voor
Dieren van 1992. "Het is verboden om zonder
redelijk doel, of met overschrijding van hetgeen ter
bereiking van zondanig doel toelaatbaar is, bij een
dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid
of het welzijn van een dier te benadelen."
Neemt een slok thee en concludeert: "een prachtig
ding! Vooral die tussenzin - of met overschrijding
van hetgeen ter bereiking van zondanig doel toelaatbaar
is - die blinkt uit van schoonheid".
Het zal dus altijd een afweging van belangen zijn, die van het dier tegenover
die van een ander. Voor de kat maakt het geen verschil
of hij wordt opengesneden door een 16-jarige scholier
met sadistische neigingen of door een 36-jarige wetenschapper
op zoek naar een medicijn tegen aids, maar voor de rechter wel.
Of stel dat je aannemelijk maakt dat het weghalen van
het kalf een elementaire aantasting is van het welzijn
van de koe, dan nog kan het belang van de melkveehouderij
prevaleren. Maar het kleinste vergrijp tegen het welzijn
van nertsen zou al aanleiding kunnen zijn tot een verbod,
als je aannemelijk maakt dat vrouwen geen enkele belang
hebben bij het dragen van bont.
Zo zou je dit prachtige artikel, die schoonheid van een
tussenzin, kunnen toetsen - en zo wordt het nooit getoetst.
De desbetreffende formulering stamt zo ongeveer uit de oudheid. Ze is ontleend
aan twee bepalingen tegen dierenmishandeling die in 1886
werden opgenomen in het Wetboek van strafrecht. De minister
van Justitie, Modderman, zat toen al op het spoor van
dierenrechten. Maar uiteindelijk waren het niet de dieren
die het recht kregen om gevrijwaard te blijven van pijn
of letsel, maar de leden van de betere burgerij die het
recht kregen om gevrijwaard te blijven van grofheden bedreven
door het gemene volk.
Boon: "zodoende zijn deze bepalingen onder delicten
tegen de zeden terechtgekomen, naast artikelen over prostitutie
en bedenkelijke handelingen met minderjarigen".
Pas rond 1980, bij de parlementaire handeling van de nota
Rijksoverheid en dierenbescherming, werd besloten die
zedelijkheidsgrondslag te verlaten. Toen werd tegenover
de plicht om dieren netjes te behandelen het recht van
dieren om niet in hun belangen te worden geschaad en in
hun intrinsieke waarde te worden gelaten.
Boon: "intrinsieke
waarde, iedereen was er weg van, maar wat
mij betreft kan dat begrip wel in de ijskast. Het is
hetzelfde als belediging en smaad. Het bestaat, vast
wel, maar je kunt er niks mee".
Nee, dan de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren
van 1992, artikel 36, eerste lid - als het maar eens
werd toegepast. Minimale jurisprudentie is er.
Een kat die in een met stenen verzwaarde zak in het
water wordt geworpen. Pijn, letsel? Geschaad in gezondheid
of welzijn? Broedende zwanen die door een boer worden
overreden met zijn maaimachine. Dertig levende vissen
die door een hengelaar in een plastic zak worden bewaard op de wallenkant.
Boon: "steeds die moeizame redeneringen om iemand
strafbaar te stellen. En als het al tot een veroordeling
komt, steeds een heel lage strafmaat, 500 euro boete
of veertien dagen hechtenis of zo".
De wet maakt onderscheid tussen gehouden dieren en niet-gehouden dieren. Bij gehouden
dieren wordt vervolgens onderscheid gemaakt tussen productiedieren,
gezelschapsdieren en proefdieren. Niet-gehouden dieren
zijn op hun beurt onderverdeeld in dieren in het wild
en schadelijke dieren.
Boon: "een woud van regels en bepalingen, en behoudens
de Wet op de Dierproeven is er niets wat werkt. De chaos
wordt alsmaar groter. Je bindt je hond in het bos aan
een boom en neemt in plaats daarvan een slang in huis
en je begint op het balkon een rattenkweekje, want ja,
die slang mag natuurlijk geen honger lijden - niemand
die er wat aan doet".
En, nu pas echt op dreef: "honderdzestig miljoen
dieren worden in dit land gehouden en 90 procent daarvan,
in de bio-industrie, is in meerdere of mindere mate ernstig
in zijn welzijn benadeeld. En tot de overige 10 procent
horen dan die zeven otters die onlangs zijn uitgezet in
de vrije natuur. Dertig miljoen aan infrastructurele maatregelen,
en die beesten een zender op hun kop, die mogen niet verdwijnen,
dan zij we onze dure speeltjes kwijt. Die wreedheid aan
de ene, die knuffelzucht aan de andere kant.
"Nooit", zegt hij, "nooit heeft de dierenbescherming iets bereikt. De trekhond werd
pas verboden toen het vervoer allemaal allang gemotoriseerd was".
"Er zijn anders", zeg ik "varkenshouders
genoeg die zeggen: ik mag niks meer met mijn varken".
Boon: "Minimumnormen betreffende vloeroppervlak,
voederbaklengte, toevoer van water en daglicht. En één
keer in de zeventien jaar controle!".
Ik: "en de wettelijke positie van het zeggekorfslakje
is zo sterk dat hij de aanleg van een snelweg kan ophouden".
Boon: "maar naaktslakken kun je met emmers vol bij
het oud vuil zetten. Ook zoiets eigenaardigs: dat zeldzaamheidsprincipe,
dat tref je verder ook nergens in de wet aan".
Nee, alleen voor artikel 36, eerste lid, zijn alle dieren
gelijk, gehouden of niet-gehouden, zeldzaam of algemeen.
Honderd procedures zouden er op dat artikel, die bijzin,
moeten worden gevoerd. Dan weten we over tien jaar precies
wat het mishandelen van mensen is.
Boon: "ik wil de hele intensieve veehouderij afschaffen".
Ik: "misschien moet je dan op eerder op de grondprijzen
dan op de wet rekenen".
Boon: "ik ben ervoor om de wet te handhaven. In feite
leven we op dit terrein in een buitengewoon omvangrijke
gedoogsituatie. Het is allemaal symboolwetgeving".
Ik: "en daar wil jij een eind aan maken"?
Boon: "ik wil geen symboolprofessor zijn".