Homepage
Nederlands

Boekbespreking van Sins of the flesh

Op zoek naar de geschiedenis van het ethische vegetarisme

Rod Preece. Sins of the flesh: A history of ethical vegetarian thought. Vancouver/Toronto: UBC Press, 2009. ISBN 978-0-7748-1510-9.
Deze boekbespreking is gepubliceerd in V (vegan magazine), herfst 2010, nummer 86.
Rod Preece gaat in zijn boek Sins of the flesh specifiek op zoek naar de geschiedenis van het zogeheten ethische vegetarisme, dat gebaseerd is op respect voor de belangen of rechten van dieren.
Hij onderscheidt dit van andere vormen van vegetarisme, waarbij bijvoorbeeld de eigen gezondheid of ecologische motieven centraal staan. Deze insteek levert een verrassend overzicht op. Zo blijkt het vegetarisme in de Indiase tradities in veel gevallen niet primair ingegeven te zijn door (dier)ethische overwegingen. Een vegetarische leefwijze is voor veel Indiërs op de eerste plaats iets wat nu eenmaal bij hun cultuur of kaste hoort, of een uiting van een ascetisch pad tot spirituele verlichting. Boeddhisten achtten het vegetarisme van oudsher niet bindend, omdat het door hen vooral geassocieerd werd met het soort spirituele ascese dat de Boeddha had afgewezen. Veel oosterse boeddhisten zijn dan ook geen vegetariër. In het hindoeïstische India worden in bepaalde tempels nog steeds traditionele dierenoffers gebracht. Het jaïnisme komt er bij Preece nog het beste vanaf, maar zelfs daarbinnen is het ascetische element in de ogen van de auteur belangrijker dan het ethische.
In het westen speelde ascese al even vaak de hoofdrol volgens Preece, zelfs bij iemand als Pythagoras, die eeuwenlang als de klassieke exponent van ethisch vegetarisme in Europa bekend stond. Bovendien toont de auteur behoorlijk overtuigend aan dat veel mensen die bekend staan als pioniers van het vegetarisme, in werkelijkheid niet eens zelf vegetariër waren. Daar staan minder bekende vroege voorvechters tegenover, zoals Plutarchus en Porphyrius uit de Oudheid. Zij brachten wat ze verkondigden niet alleen in de praktijk, maar leverden ook argumenten die voor een deel zelfs nu nog verrassend modern aandoen. Al even opmerkelijk is het gegeven dat er in het jodendom al duizenden jaren gedragsregels bestaan die expliciet gericht zijn op dierenwelzijn. Dit heeft zelfs tot grotendeels vegetarische joodse stromingen geleid zoals de Essenen. In het vroege christendom waren er de zogeheten woestijnheiligen die vaak geen vlees aten en compassie toonden tegenover individuele dieren.
Zuiver ascetisch georiënteerde groeperingen uit de middeleeuwen gaven ondanks hun vegetarisme juist blijk van minachting tegenover dieren. Kerkvader Augustinus luidde algemener een periode van duisternis in op ethisch gebied. Hij stelde dat mensen alleen morele verantwoordelijkheid dragen tegenover medemensen en niet tegenover leden van andere diersoorten.
Vanaf de renaissance komt er langzaam maar zeker weer een sterker moreel bewustzijn op, hoewel het vaak bij woorden blijft. Een van de eerste ethische veganisten was waarschijnlijk de 17e-eeuwse Engelsman Thomas Tryon. Allerlei historische figuren passeren zo de revue, waarbij Preece steeds vermeldt hoe waarschijnlijk het is dat de persoon in kwestie zich aan zijn eigen principes hield. Verder laat de auteur verbanden zien tussen de geschiedenis van het vegetarisme en die van de antivivisectie-beweging en dierenbescherming. Zelfs aan Hitler en de nazi's besteedt Preece enkele pagina's. Handig om te weten voor veganisten is het feit dat in november 1944, dus nog tijdens de oorlog, de Vegan Society werd opgericht in het Engelse Leicester. Vanaf de jaren 60 van de twintigste eeuw is er eindelijk sprake van een volwassen ethische traditie van vegetarisme en dierenrechten.
Preece besteedt tot slot nog aandacht aan de geschiedenis van het ethisch vegetarisme in Noord-Amerika. Het enige wat nog ontbreekt aan dit boek zijn vegetarische tradities in de niet-westerse wereld buiten de hindoeïstische en boeddhistische delen van Azië. Met name de islamitische dierethiek schittert door afwezigheid.
Een andere rode draad in het boek, is de tegenstelling tussen Eden en Arcadië. Eden staat voor Preece voor een gouden tijdperk waarin de mensheid nog vegetariër was. Het concept komt volgens hem over de hele wereld voor. Hij koppelt het echter ook aan een prehistorische werkelijkheid waarin mensen zelf nog geen jagers waren, maar wel ten prooi vielen aan roofdieren. In het zogeheten arcadische tijdperk is de mens omnivoor geworden. Hij doodt andere dieren om het dierenrijk te laten boeten voor zijn traumatische ervaringen uit de prehistorie. Vlees heeft zo ook de sociale betekenis gekregen van verbondenheid tegenover een boze buitenwereld.
Beide tijdperken leven voort in de menselijke psyche en botsen daarbij met elkaar. Dat zou verklaren waarom veel mensen een vegetarische levensstijl op zich wel mooi vinden, maar toch steeds weer kiezen voor vlees eten. Volgens Preece is het nodig om de 'arcadische' behoeften voldoende tegemoet te komen om het vegetarisme effectief te verbreiden. Hij hoopt dat het ooit zover zal komen dat de menselijkheid waar mensen zich op laten voorstaan algemeen weerspiegeld wordt in hun houding jegens dieren.
Door Titus Rivas.
Boeken van Rod Preece op bol.com.

Onze hoofdartikelen in boek, in een overzicht of op een aparte mobielvriendelijke site.

Naar onze reactie op de actualiteit op Facebook.

Privacy verklaring.

pijl omhoog