De kwelling bezongen
De bekende Spaanse auteur Federico García Lorca was een groot voorvechter van de Andalusische cultuur en dan met name de flamenco-muziek.
Zo organiseerde hij samen met anderen in 1922 onder meer een belangrijk concours (Concurso de Cante Jondo de Granada) voor serieuze flamenco-artiesten om deze kunstvorm te bevorderen.
Lorca was daarnaast een gevoelige dichter en toneelschrijver die bijvoorbeeld veel oog had voor het leed van de armen en de ondergeschikte positie van de vrouw.
In de flamenco, en vooral de harde kern daarvan, de "cante jondo" (diepe zang), zag Lorca een bijzonder kostbare cultuurschat van het gekwelde Andalusische volk met wortels in oeroude culturen.
Hij legde daarbij een link met de zogeheten mysterie-godsdiensten uit de oudheid.
In navolging van Friedrich Nietzsche onderscheidde de linkse schrijver twee soorten mysterieën: de Dionysische en de Apollinische.
De Dionysische mysterieën draaiden om een geest die aards, vitaal en hedonistisch was, afgeleid van Dionysos (Bacchus), de god van de wijn en roes.
De Apollinische cultus stond voor een bewuste, filosofische of mystieke verlichting, vernoemd naar de hemelse lichtgod Apollo.
Beide soorten mysteriegodsdiensten kenden initiatie-ceremonies waarbij de nieuweling werd ingewijd in geheimen en riten onderging waarbij de godheid bezit nam van zijn lichaam en geest. |
Traditie
De mysteriegodsdiensten gaan waarschijnlijk terug op oeroude sjamanistische praktijken en daarmee op de eerste, oorspronkelijkste vormen van menselijke spiritualiteit.
Lorca bracht nu de flamenco primair in verband met de Dionysische traditie.
Dit is zeer discutabel omdat serieuze flamenco nu juist meestal NIET draait om orgiastische genoegens of wilde lusten.
De thema's van de serieuze flamenco hebben vaak te maken met het leed en de tragiek van het aardse leven, met daaraan gekoppelde filosofische en politieke vraagstukken en met allerlei vormen van persoonlijke liefde.
Geen van alle typisch Dionysische onderwerpen dus.
In plaats van een redeloos uitleven van problemen in een soort losgeslagen dronkenschap, is er eerder sprake van een emotionele vervoering vergelijkbaar met die van de soefis (mystieke moslems), de Indiase klassieke muziek of de Joodse chassidim. |
Duende
Hoe dan ook worden goede flamenco-zangers, gitaristen
of dansers volgens de flamencotraditie gegrepen door
een bovennatuurlijke inspiratie die "duende"
genoemd wordt. Deze kracht maakt zich kenbaar door een
geconcentreerde uitvoering van een lied of dans waarbij
de expressie en zeggingskracht zo groot is dat de artiesten
maar ook hun luisteraars in een vorm van extase raken.
Dit kan naast met uitroepen als "olé"
ook gepaard gaan met tranen, ontroering en opwinding,
en soms zelfs met het uitrukken van haren, verscheuren
van kleren en dergelijke. Waarschijnlijk zijn het dit
soort verschijnselen geweest die Lorca het idee hebben
gegeven dat flamenco primair Dionysisch geïnspireerd
is. De zogeheten bacchantes uit de oudheid raakten tijdens
hun bijeenkomsten namelijk in een soort razernij en
verscheurden daarbij hun kleren, etc..
Toch wordt bij duende in de flamenco zelf nooit gedacht
aan een soort duistere kracht uit de onderwereld. Er
is juist menige verwijzing naar Undebé (God)
te vinden in de teksten van flamencoliederen, een Spaans
zigeunerwoord afgeleid van de Sanskriet term "deva".
Er zijn bovendien sterke aanwijzingen voor links tussen
flamenco en Spaans-Joodse religieuze muziek en Arabo-Andalusische
ghernatimuziek. Het lijkt voor mij daarom onmiskenbaar
dat flamenco eerder in de Apollinische dan in de Dionysische
traditie thuishoort. Flamencozangers en aficionados
(liefhebbers) hebben het zelf geregeld over een spirituele,
therapeutische kracht in deze muziek die hen helpt het
leven beter en authentieker aan te kunnen.
Mithraisme
Er lijkt een sterke link tussen de cultus van het stierenvechten
en het Mithraïsme
te bestaan.
Het Mithraisme was een concurrerende sekte ten tijde
van de opkomst van het christendom. In het Mitraisme
werden koe en stier vereerd. De heilige stier-God Apis,
die eindeloos leven en jeugdigheid symboliseerde, werd
bij elke jaarwisseling ritueel geslacht. In een poging
om het Mitraïsme in diskrediet te brengen, verbond
het Christendom het symbool van de duivel en duisternis
aan de stier, vandaar dat de duivel wordt afgebeeld
met horens en hoeven en een staart.
De duende van het stierenvechten heeft niet primair
te maken met de levenskracht van de stier die door het
ritueel slachten wordt overgebracht op de deelnemers,
maar veeleer met de macht van de torero om die levenskracht
te breken. Het is een viering van de macht van mensen
over het dierlijke, van de menselijke hoogmoed. Hoe mooi men een stier ook vindt, hij is en blijft bestemd
voor een dood die de torero tot eer strekt.
De katholieke kerk heeft al meermalen geprotesteerd
tegen stierenvechten omdat het het slechtste in de mens
naar boven haalt: lage bloeddorstige lusten dus die
ook zouden doorwerken in gedrag tegenover medemensen.
In de lijn van de Spaans-Romeinse wijsgeer Seneca die
zich keerde tegen de circusspelen. Hij richtte zich
vanuit het stoïcijnse humanisme vooral tegen gladiatorengevechten
e.d. maar vond ook dierengevechten te bloederig en mensonterend.
Nu speelt het begrip "duende" helaas niet
alleen in de flamenco maar ook in het stierengevecht
een belangrijke rol. Met name onder de echte kenners
die het stierengevecht benaderen als een artistiek evenement.
Ze kijken daarbij verder dan alleen de mooie kleuren
van de cape van de torero of zijn bewegingen die op
danspasjes kunnen lijken. Net als bij de flamenco gaat
het bij deze vorm van duende om een uiterste concentratie
waardoor men op precies het juiste moment een bepaald
effect teweegbrengt dat de toeschouwer moet ontroeren.
Sommige Spaanse connaisseurs van serieuze flamenco zijn
tegelijkertijd liefhebbers van artistieke stierengevechten.
Flamencoliederen kunnen in bepaalde gevallen navrant
genoeg gaan over de duende van een stierenvechter (zoals
in een als zodanig prachtig lied van de beroemde Camarón
de la Isla over de torero Curro Romero). Overigens is
deze link er pas sinds betrekkelijk kort. Vroeger hadden
stierengevechten geen enkele esthetische pretentie en
waren zij gewoon een voortzetting van de gewelddadige
gevechten met wilde dieren uit de Romeinse arena's.
Enkele eeuwen geleden voerden men de typische stierenvechterskleding
in en de verschillende fasen van een stierengevecht
die allemaal vergezeld gaan van stierenvechtersmuziek.
Vanaf toen ontstonden er ook verbanden tussen de flamenco
en het stierengevecht. Menig flamencozanger was op die
manier eerst stierenvechter of vice versa. Dit verband werd in het buitenland misschien zelfs nog sterker gelegd
dan in Spanje zelf, zoals we kunnen zien in de opera
Carmen van Bizet.
Ondanks deze raakvlakken en het verbindende element
van de duende is er echter ook een groot verschil. De
duende in de flamenco heeft een kathartische functie
die de luisteraar op een ontroerende manier in contact
brengt met zichzelf, met zijn of haar diepere drijfveren
en gevoelens. Hier is bij het stierengevecht geen sprake
van: de extase die zo'n spektakel op kan roepen heeft
niets te maken met een reiniging of zuivering van de
ziel, maar alleen met een kick van een schouwspel waarbij
iemand een ander wezen beheerst en "esthetisch" verantwoord uitzonderlijk veel leed toebrengt. Ze is
de sadistische tegenhanger van de opwinding die een
mooie en geraffineerde striptease kan oproepen: het
gaat om een gewelddadig stap voor stap afpellen van
de levenskracht van de stier eindigend in de apotheose
van zijn dood. Daarmee gaat het dus bij uitstek om een
"pervers", immoreel lustgevoel, dat wil hier
zeggen om een extase ten koste van een ander. Een gevoel
dat verwant is aan de extase van een intelligente lustmoordenaar
die een heel esthetisch programma afwerkt of aan het
genot verbonden aan een knap gefilmde "snuf"-video.
Tragiek en tragedie
Er wordt wel eens beweerd dat Spanje het Europese land
is dat bij uitstek de geest van de tragedie zou belichamen.
Spanje in het algemeen en Andalusië in het bijzonder
(dat hierin het meest beïnvloed zou zijn door het
oosterse fatalisme) zou het leven als primair tragisch
beleven. Dat wil zeggen dat het noodlot het leven beheerst
en dat het geen zin heeft om dat te loochenen. In plaats
daarvan is het zaak om de tragiek te erkennen en daar
de desnoods dwaze menselijke moed (vandaar ook de grote
waardering voor Don Quichot),
waardigheid en zin voor schoonheid tegenover te plaatsen.
In het stierengevecht zou dit volgens voorstanders extra
goed tot uiting komen: men erkent weliswaar de schoonheid
van het wilde dier maar de tragiek vereist nou eenmaal
dat het dier juist daarom gedood moet worden.
Dit doet ons denken aan de tragische logica van een
Othello. Eenzelfde schoonheid (in ruime zin) van zijn
vrouw Desdemona vereist dat Othello haar in feite uit
"liefde" vermoordt. De schoonheid wordt
voor liefhebbers van tragedies mede bepaald door de slechte
afloop voor de stier. Anders wordt een stierengevecht
namelijk niet meer dan een veredelde stoeipartij. De
stier moet hoe dan ook sterven; dat is essentieel. Soms
loopt een stierengevecht overigens niet alleen uit op
de dood van de toro maar ook op de dood van de matador.
De stier wordt dan door aficionados meestal "asesino"
(moordenaar) genoemd (een torero nooit) maar zo'n gewelddadig
verscheiden wordt tegelijkertijd ook weer opgevat als
een heldendaad die past in het tragische geheel. Er
ontstaat daarna een ware heldencultus (een bekend voorbeeld
is dat van Manolete). De "gesneuvelde" stierenvechter
wordt zelfs een soort beschermheilige van de levende
toreros die volgens bepaalde liedjes "Olé"
schreeuwt vanuit de hemel.
De Andalusische erkenning van reële tragiek krijgt
een hele andere uiting in de flamenco. Daarin overwint
de artiest negatieve invloeden uitsluitend door te creëren,
nooit door te vernietigen. De schoonheid komt dus niet
tot uiting in een moord. De stierenvechter is een medeplichtige
van de duisternis. Hij gelooft dat men alleen kan leven
door te doden. De flamencoartiest kanaliseert de levenslust
in creaties die troosten en het leven waardig, hoopvol
en solidair overeind houden, juist zonder te capituleren
voor het kwaad. Dat zijn allesbehalve identieke antwoorden
op de kracht van noodlot en onrecht. Cante jondo is
eervol, geëngageerd en ontroerend verzet tegen
misstanden, stierenvechten komt neer op het morbide
verheerlijken van het tragische".
Daarmee zijn we terug bij af: de duende van het stierengevecht
is anders dan die van de flamenco duidelijk Dionysisch
van oorsprong. Deze geest is verwant aan stromingen
zoals het satanisme dat bokjes en andere dieren ritueel
offert. Dionysos verdooft als (wijn)god van de roes
ons leed hoogstens; hij kanaliseert het in verslaving maar vooral ook in razernij, afreageren en opoffering
van anderen. Hij continueert zo het leed en vergroot
het zelfs. Apollo brengt echter alles wat er in ons
leeft helder aan het licht en maakt het door onze tranen
heen hanteerbaar, integreert het in onze persoonlijkheid
en maakt
ons zo heel, in harmonie met onszelf en anderen.
Dit zijn werkelijk tegengestelde krachten die helemaal
niet met elkaar in verband gebracht zouden moeten worden.
Het is echt te hopen dat alle flamenco-liefhebbers dit
ooit in zullen zien. En stierengevechten dus voortaan
links laten liggen of liever nog boycotten. Het olé
zou dan alleen nog maar klinken bij flamenco-uitvoeringen
en nooit meer naar aanleiding van een elegante verwonding
of prachtige moord.
Auteur Titus
Rivas.
|